Aarts' Letterkundige Almanak voor het Boekenjaar 1983
(1982)–Willy Tibergien, Dick Welsink, [tijdschrift] Aarts' Letterkundige Almanak– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hefbomen en krachtlijnen van/voor het letterenbeleidVerantwoordingHet voorstel van de redactie van Aarts' Letterkundige Almanak informatie te verschaffen over de literatuurbevordering in Vlaanderen beantwoordt ongetwijfeld aan een behoefte van het literair-geïnteresseerde publiek, te meer daar deze informatie nergens gebundeld of systematisch behandeld te vinden is. Deze informatieverschaffing is niet alleen bevorderlijk voor de transparantie van het overheidsbeleid, doch tevens ter opheldering van de bij heel wat auteurs nog steeds heersende misverstanden zoniet vooroordelen. Daarom werd in eerste instantie gepoogd een beschrijvende benadering te schetsen, waarbij eigen op- en randbemerkingen zich onvermijdelijk opdrongen, al bleef principieel de objectieve doorstroming van informatie primeren. Dit gebeurt zowel aan de hand van gepubliceerde of alleszins toegankelijke ministeriële of departementale bronnen als vanuit de persoonlijke ervaring die ik mocht opdoen als lid van de Commissie van Advies tot bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België (1976-1980), als bestuurslid van de (Belgisch-Nederlandse) Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk (sinds 1980) en als bestuurslid (1975), ondervoorzitter (1978), voorzitter a.i. (1980) en voorzitter (1981) van de VVL (Vereniging van Vlaamse Letterkundigen) die dit jaar haar 75-jarig bestaan viert. Buiten becijferde gegevens in eigen archief, heb ik gebruik gemaakt van het deelrapport Literatuur met staatswaarborg van Paul Mahieu, een van de medewerkers van het op initiatief van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen door het Ministerie van Nederlandse Cultuur op gang gebrachte Project lectuurverspreiding en -receptie in VlaanderenGa naar eindnoot1/, alsmede van de jaargangen van het tijdschrift van het Ministerie van Nederlandse Cultuur, Open Deur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij wijze van fragmentarische inleidingVijfenzeventig jaar geleden publiceerde Lode Baekelmans, bestuurslid van de pas opgerichte VVL, een nog steeds bijzonder actuele beschouwing in de Vlaamsche Gazet - Laatste Nieuws van 30 december 1907. ‘Er werd wel gemeesmuild’, aldus Baekelmans, ‘toen men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernam dat deze nieuwe vakvereeniging gesticht was. Wat, eene vakvereeniging van letterkundigen, van Vlaamsche schrijvers nog al! Vreemde gebeurtenis in een land waar wel niemand de literatuur als een vak beschouwt, waar men goddelijk onverschillig is voor proza en poëzie, waar men meent dat de Staat en Openbare Besturen deze overbodige maar onschuldige liefhebberij wel naar behooren zullen steunen en “aanmoedigen”. Als boek kent men er enkel het prijsboek. De schrijvers zijn meestal leeraars, vette of mager betaalde bureelratten, naar gelang zij goede vrienden hadden of niet. Nu was er wel iets veranderd in de laatste jaren. Sommige schrijvers ontvingen honorarium voor hunne boeken; tijdschriften betaalden hunne medewerkers, en de openbare opinie kreeg een soort eerbied voor de liefhebberij die geld opbracht. 't Was heel, heel aardig voor een klein land met begrensd taalgebied!... Maar nu die vereeniging... Neen! Neen! Zij waren er allen vereenigd: ouderen en jongeren, vrienden en vijanden, vijanden vooral. 't Leek wel een groote verzoeningsdag!... En dan die tegemoetkomingen, die wederzijdsche toegevingen wat best weerspiegeld werd in dat heterogeen bestuur.Ga naar eindnoot2/ De dood der kritiek, voorspelden sommigen. Nu begint de onderlinge bewierooking, meenden anderen. Algeheele verloochening van princiepen, jammerden strijdlustigen. Zoohaast phantasten praktisch worden, verlagen zij zich vreeselijker dan wie ook, verzekerde mij iemand, en nu zij hunne stoffelijke belangen gaan verdedigen!...’ Deze materiële belangen waar het nu inderdaad om gaat en die de grondslag vormen voor de ‘zuiver-neutrale werking, waar allen kunnen aan mede arbeiden’ die door de VVL vooropgesteld werd, worden bepaald, aldus Baekelmans, door drie krachtlijnen (vandaar de haast programmatische titel van zijn bijdrage: ‘Drie hefboomen’): 1e. het inrichten van openbare bibliotheken; 2e. de rechtstreekse bekendmaking bij het publiek en, 3e. de verspreiding van goede en goedkope lectuur. Alleen wanneer deze drie hefbomen - het openbaar bibliotheekwerk, belangstelling in de media, distributie- en uitgeversbedrijf - maximaal in werking treden, kan de auteur professioneel optreden. ‘In Vlaanderen moet een lezend en koopend publiek gevormd worden voor den afzet van Vlaamsche boeken. Door bemiddeling van uitgevers en boekhandelaars moet de schrijver rechtstreeks tot een eigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezerskring doordringen en, mogelijk eens hierdoor ook zijn stoffelijke onafhankelijkheid verwerven’, aldus Baekelmans. Een jaar vroeger, in 1906, had Emmanuel de Bom zich in dezelfde zin uitgelaten, met name in de Mededelingen van de (Nederlandse) VVL: ‘Wij in Vlaanderen verdienen met ons schrijven al bitter weinig, omdat in ons land een schrijver wordt beschouwd als een liefhebberend wezen, dat blaadjes papier bekriebelt in plaats van te werken’. Of deze visie thans fundamenteel gecorrigeerd is, durf ik te betwijfelen: de beroepsauteur heeft nog steeds geen aangepast sociaal statuut (sociale zekerheid), in tegenstelling tot bijvoorbeeld de beroepswielrenner... Ook op andere gebieden blijkt de tijd stil te hebben gestaan. Zo kunnen we lezen dat tijdens de bestuursvergadering van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen dd. 26 januari 1908, o.m. volgende punten prioritair op de agenda van de vereniging kwamen te staan: 1e. ‘opwekking en aanwakkering van den leeslust’; 2e. onderzoek van de officiële ondersteuning; 3e. de vijfjaarlijkse prijzen; 4e. het premiestelsel; 5e. het onderwijs inzake Vlaamse literatuur en, 6e. het uitgeversbedrijf, waarbij toen reeds gewezen werd op de noodzaak tot een modelcontract te komen. En op 20 april 1908 stelt het Bestuur dat de VVL zitting moet hebben in de Commissie van Aankoop... Een optimistische natuur zou hierbij aanstippen dat de VVL inderdaad steeds doelvast geageerd heeft, terwijl pessimistischer ingestelden verbitterd zullen laten opmerken dat het allemaal vechten tegen de bierkaai is, vermits driekwart eeuw later dezelfde thema's nog steeds niet uitgeput blijken. Laat staan de problemen opgelost. Deze al te bondige en uitermate oppervlakkige excursie naar de pioniersjaren van de VVLGa naar eindnoot3/ leek mij een passende inleiding tot de beschrijving van de thans vigerende stimulerings- en betoelatingsmechanismen tot bevordering van de Nederlandse letteren in Vlaanderen. Alvorens pro memorie enkele elementen en factoren van literatuurverspreiding aan te stippen, zal nu vooral de nadruk worden gelegd op een aspect van de literatuurbevordering, nl. het aanmoedigen en ondersteunen van auteurs. Aan de basis van de onderliggende beleidsfilosofie ligt een overtuiging die tot uitdrukking kwam in de Algemene beleidsnota inzake Nederlandse Cultuur (1974) van Minister Chabert: ‘In de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overtuiging dat hun letterkundige bedrijvigheid slechts zelden het materieel bestaan van de kunstenaar verzekerde, heeft de overheid in dit land reeds meer dan een eeuw geleden ingezien dat de literatuur van overheidswege diende aangemoedigd. [...] Het is mijn overtuiging dat de kunstenaars in de grootst mogelijke mate moeten betrokken worden bij het kunstbeleid’. In 1967 had Julien Kuypers - die het ook als hoog ambtenaar wel kon weten - een soortgelijke mening vertolkt: ‘In een beperkt taalgebied als het onze... kan nauwelijks een enkele behoorlijke auteur uitsluitend of zelfs voornamelijk van zijn pen leven’Ga naar eindnoot4/. En zelfs in Nederland waar het cultureel en sociaal klimaat in het algemeen en de auteursvoorzieningen in het bijzonder, gunstiger uitvallen dan in Vlaanderen, werd herhaaldelijk en van verscheidene kanten gesteld dat zonder subsidie van het Fonds voor de Letteren bijna geen enkele auteur kan bestaan. Sinds de beleidsnota Chabert kwamen de letteren nooit meer ter sprake in ministeriële verklaringen, ook niet in de beleidsverklaring van de eerste Vlaamse regering, door de Vlaamse Raad goedgekeurd in januari 1982. Een in Beleidsinformatie rond het boek geformuleerde beschouwing zal hier wellicht niet vreemd aan zijn: ‘Voor de culturele beleidsverantwoordelijken zijn de problemen van het scheppend werk de diepste, de moeilijkste en ook die waarvan de oplossing het meest noodzakelijk is. Indien het culturele leven van een moderne maatschappij niet gebaseerd is op het scheppend werk dan wordt de cultuur gewoonweg een bijkomende nijverheid en de kunst het vernis van de vrijetijdsbesteding van de massa’Ga naar eindnoot5/. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Dienst van de Letteren en Dramatische KunstBinnen het Ministerie van Cultuur houden zich drie diensten onledig met het beleid m.b.t. het boek en de literatuurpromotie: de Dienst Openbare Lectuurvoorziening (cfr infra), het Bestuur voor Internationale Culturele Betrekkingen (sinds 1 juli 1982 opgenomen in het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking, cfr infra) en de Dienst van de Letteren en Dramatische Kunst, geleid door een Adviseur-Hoofd van Dienst (cfr begrotingstabel 1). De sector ‘toneel’ van deze Dienst beperkt zich uitsluitend tot de bevordering van het beroepstoneel door subsidiëring. De sector ‘letteren’ staat in voor de begeleiding en de uitvoering van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ondersteunen van auteurs, tijdschriften en verenigingen. De Dienst Letteren beschikt in 1982 over een begroting van 28.205.000 FGa naar eindnoot6/, waarvan 7.900.000 F voorzien voor de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, waarbij meteen dient aangestipt dat van dit bedrag het grootste deel, te weten 5.500.000 F naar salarissen gaat (cfr begrotingstabel 2). Voor de beslissingen inzake het beleid staat de Minister in die de Nederlandse Cultuur onder zijn bevoegdheid heeft, thans de heer Karel Poma, vice-voorzitter van de Vlaamse Regering en Gemeenschapsminister voor Cultuur. De Minister wordt geadviseerd door de Commissie van Advies tot Bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België (verder: de Commissie). Hoewel zuiver adviserend heeft deze Commissie in hoge mate het letterenbeleid beinvloed zoniet bepaald. In de praktijk is het immers zo dat de op elkaar volgende Ministers in haast alle gevallen hun goedkeuring hebben gehecht aan de adviezen van de Commissie. Niemand minder dan wijlen de Administrateur-generaal van Nederlandse Cultuur, de heer L. Schevenhels, onderstreepte tijdens de plenaire zitting van de Commissie dd. 7 maart 1979, dat de Commissie ‘kan terugblikken op een mooie staat van dienst, in die zin dat steeds gewetensvol advies werd uitgebracht over de voorgelegde materie en waarbij de artistieke kwaliteit als praktisch enige norm werd aangewend. Uit de praktijk blijkt eveneens dat de verschillende Ministers van Cultuur zich steeds bij deze adviezen hebben aangesloten’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De CommissieDe huidige vorm en bevoegdheidsafbakening van de Commissie zijn het gevolg van een historische ontwikkeling. Bij Koninklijk Besluit (verder: KB) van 5 mei 1951, gewijzigd bij KB van 20 maart 1961, greep de instelling plaats van twee Commissies van Advies (één Nederlandstalige en één Franstalige) voor aankoop van boeken van Belgische en buitenlandse schrijvers. Door het KB van 12 maart 1963 wordt de oprichting van de Commissie tot stand gebracht, met als opdracht de Minister tot wiens bevoegdheid de behartiging van de Vlaamse cultuurbelangen behoort, van advies te dienen over de middelen tot bevordering van de Nederlandse letterkunde in België, doch slechts inzake Nederlands werk van Belgische schrijvers. De Commissie brengt tevens advies uit over, 1e. de aankoop van in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
België of in het buitenland uitgegeven werk; 2e. het bevorderen van de publicatie van bijzonder waardevol werk; 3e. de vertaling en de verspreiding in andere taalgebieden; 4e. de toelagen en steun aan letterkundigen. De samenstelling en de duur van de mandaten werden gewijzigd bij KB van 9 augustus 1967, 6 maart 1970 en 1 juni 1972. Thans is de Commissie samengesteld uit een voorzitter en tien leden voor de volgende sectoren:
De voorzitter is aangesteld voor een periode van zes jaar; zijn mandaat is niet hernieuwbaar. De leden worden benoemd voor twee jaar. Zonder onderbreking is hun mandaat slechts éénmaal hernieuwbaar. Twee leden van de Commissie zijn aangeduid om speciaal inzake de verspreiding van de Nederlandse letterkunde in het buitenland advies te verstrekken, met name Nic van Bruggen en Willy Vaerewijck. De voorzitter en de overige leden van de Commissie, de referendaris en de secretaris (ambtenaren van de Dienst Letteren en Dramatische Kunst) ontvangen een leesgeld van 1.000 F per jaar. Daarnaast ontvangen de voorzitter en de leden zitpenningen van respectief 240 F en 200 F per vergadering, en indien zij zich dienen te verplaatsen, een reis- en/of verblijfsvergoeding. Tijdens de periode dat de Commissieleden hun mandaat uitoefenen komen zijzelf niet in aanmerking voor een toelage. Ter vervanging van de toelagen die voorzitter en leden van de Commissie theoretisch zouden ontvangen voor hun literaire prestaties tijdens hun mandaat en die zij thans moeten derven, wordt hen een jaarlijkse toelage van 25.000 F voor de voorzitter en 20.000 F voor de leden toegekend. In principe worden jaarlijks minstens twee plenaire vergaderingen gehouden en naargelang van het aanbod aan boeken één of meer sectievergaderingen. Van alle vergaderingen wordt een verslag gemaakt. Zolang dat verslag niet is goedgekeurd door de Minister zijn de adviezen, noch de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijke andere punten die ter discussie stonden, niet vatbaar voor mededeling aan derden. De adviezen van de Commissie kunnen een algemeen en louter principieel karakter hebben of van concrete aard zijn, zoals de aankoop van boeken of het verlenen van toelagen. Ter uitvoering van de door de Minister goedgekeurde adviezen beschikt de Dienst Letteren en Dramatische Kunst over een aankoopkrediet (in 1982: 13.200.000 F, inbegrepen het hoger vermelde bijkrediet van 5.000.000 F) en een krediet voor het verlenen van toelagen (in 1982: 9.500.000 F). Voor alle secties van de Commissie geldt inzake het adviseren over de aankopen dat de leden voorstellen formuleren op basis van het criterium ‘literaire kwaliteit’ of, in bijzondere gevallen, de ‘algemeen culturele waarde’ van het boek. De secties vergaderen onder voorzitterschap van de voorzitter van de Commissie en in aanwezigheid van de referendaris en de secretaris, beide ambtenaren van de Dienst Letteren en Dramatische Kunst. Formeel zijn slechts de twee deskundige leden stemgerechtigd. Uit de werking blijkt dat een maximum aankoop van 300 exemplaren en een minimum aankoop van 25 exemplaren voorgesteld wordt; behalve in de sectie jeugd- en kinderliteratuur waar de maximale aankoop 200 exemplaren bedraagt. Over de werken van Commissieleden en eventueel van de leden van de administratie van de Dienst Letteren en Dramatische Kunst wordt inzake aankoop advies uitgebracht door de voorzitter en de referendaris. Toelagen kunnen verleend worden aan letterkundigen, literaire verenigingen en/of manifestaties en aan tijdschriften. Het is gebruikelijk dat verzoeken om subsidies gericht worden tot de Minister bevoegd voor Nederlandse Cultuur of tot de verantwoordelijke administratie. Ingevolge een nota dd. 10 augustus 1977 van Minister Rika de Backer-Van Ocken dienen de auteurs die menen in aanmerking te komen voor een toelage dit verzoek schriftelijk te formuleren. Dit betekent in concreto dat de Commissie niet langer uit eigen beweging iemand kan voordragen voor betoelaging (wat overigens haast nooit geschiedde): de schriftelijke aanvraag is met andere woorden het eerste criterium. Over toelagen aan auteurs, verenigingen en literaire manifestaties wordt geadviseerd door de Commissie in plenaire | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergadering. Krachtens het KB van 3 februari 1976 zijn deze toelagen belastingvrij. Dit geldt overigens ook voor de toelagen van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde (zie verder). Een zestal auteurs genieten van een jaarlijks eregeld van 60.000 F. Eregelden dienen opgevat als combinatie van twee factoren, nl. een eerbetuiging en het toekennen van een bijzonder soort extra-pensioen. Bij het adviseren inzake eregelden blijft in eerste instantie de artistieke kwaliteit gelden, maar daarnaast wordt desgevallend met sociale achtergronden rekening gehouden. Tot begin 1975 kon op advies van de Commissie door de Minister werk- en reisbeurzen toegekend worden. Sinds 11 februari 1975 wordt nog alleen van toelagen gesproken. De auteurs zijn dus gerechtigd het hun toegekende geld naar eigen inzicht aan te wenden. Toelagen aan auteurs (van 20.000 tot 120.000 F) worden verleend op basis van gepubliceerd werk en/of van concepten, waarbij de voorkeur nochtans naar gepubliceerd werk zal gaan. Formeel aangebrachte projecten worden echter niet uit het oog verloren. Dank zij de krachtige inspanningen van mijn betreurde voorganger, Bernard Kemp (prof.dr. B.F. van Vlierden), die tevens voorzitter was van de Commissie van 1974 tot aan zijn overlijden in 1980, werd een toelage aan auteurs met het sociaal statuut van zelfstandige ingesteld. Deze kunnen worden toegekend aan auteurs die hun full time schrijverschap met het sociaal statuut van zelfstandige uitoefenen, en dit zonder dat aanspraken op andere voordelen komen te vervallen. In een eerste stadium wordt deze toelage gelijkgesteld met de Rijks Sociale Zekerheid-bijdrage die voor een minimuminkomen dient betaald. De aanvraag dient schriftelijk en voorzien van de nodige bewijsstukken gericht te worden bij de bevoegde administratie. Bij de invoering van deze maatregel - die nota bene beantwoordt aan de oude eis van de VVL - heeft de Commissie uitdrukkelijk gesteld dat deze toelage niet automatisch toegekend wordt, maar nadat ze eerst in een plenaire vergadering werd onderzocht en, uiteraard, nadat het advies door de Minister zal zijn goedgekeurd. In elk voorkomend geval zal steeds ernstig moeten onderzocht worden of er voldoende kwalitatieve en sociale redenen aanwezig zijn om tot dergelijke zinnige combinatie, nl. literair niveau met het zich bekennen als zelfstandig auteur, te kunnen besluiten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het toneel betreft heeft de Commissie gesteld dat aan de auteur die reeds een toelage ontving voor het schrijven van een toneelstuk, eveneens een creatiepremie kan worden toegekend indien het stuk ook werkelijk werd gecreëerd. Alleen aanvragen die vergezeld zijn van de tekst zullen in aanmerking komen voor de eventuele toekenning van een premie. Auteurs van toneelstukken bestemd voor het poppenspel komen onder dezelfde voorwaarden in aanmerking. Adviezen inzake de toekenning van creatiepremies voor jeugd- en kindertheater en poppenspelen worden uitgebracht door de bevoegde sectie, dus niet door de plenaire Commissie. Inzake de toekenning van vertaalpremies aan toneelauteurs dienen volgens de Commissie strenge maatstaven gehandhaafd. Personen die ingevolge hun functie in een theater of een instelling vertaalopdrachten moeten uitvoeren, kunnen niet in aanmerking komen voor een premie. De toelagen aan verenigingen en literaire manifestaties betreffen enerzijds organisaties die jaarlijks worden gesubsidieerd en nieuwe of eenmalige, punctuele aanvragen. Zo worden een aantal verenigingen op basis van traditie en literaire waarde betoelaagd, terwijl bij punctuele aanvragen in principe alleen het honorarium van sprekers die een specifiek literair onderwerp behandelen voor 50% subsidiëring in aanmerking komt. De honoraria van schrijvers die voor het houden van lezingen door socio-culturele verenigingen worden aangezocht, kunnen geheel of gedeeltelijk worden vergoed, met dien verstande dat, overeenkomstig een nota van de Minister dd. 27 december 1973, een maximum van 2.500 F per auteur niet mag worden overschreden. Voor schoollezingen geldt een bijzondere regeling. Kunnen aldus vergoed worden (à rato van 2.000, 2.500 of 3.000 F, naargelang van de verplaatsing) per schooljaar en per school één lezing, en per auteur drie lezingen. Als enige uitzondering mag de schoolbevolking in aanmerking genomen worden, nl. per schijf van 300 leerlingen één extra lezing. Het krediet (ca. 600.000 F) dient verdeeld als volgt: 1/4 voor de jeugdschrijvers (lager onderwijs en eerste cyclus middelbaar onderwijs), 3/4 voor de overige auteurs. Het aandeel van toelagen aan tijdschriften vertegenwoordigt ca. 25% van het totale toelagenpakket. Buiten een toelage - bestemd voor de uitgever - ontvangen de ‘drie groten’ - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dietsche Warande & Belfort, De Vlaamse Gids en het Nieuw Vlaams Tijdschrift - een bijkomende toelage voor de auteurs van de letterkundige bijdragen (de zgn. ‘additionele honoraria’)Ga naar eindnoot7/. De Dienst Letteren beschikt tevens over een begrotingspost sociale hulpgelden aan letterkundigen (in 1982: 300.000 F). Bij de toekenning gelden hier enkel sociale maatstaven. Aanvragen (ook voor derden) dienen gericht tot de Adviseur-Hoofd van de Dienst Letteren, die hierover rechtstreeks met de Minister beraadslaagt. Gegevens over de subsidiënten worden noch gepubliceerd, noch verstrekt. Ook het Solidariteitsfonds van de VVL werkt discreet en efficiënt, doch met al te schaarse middelen. Aanvragen (ook voor derden) dienen rechtstreeks gericht tot het Bestuur. Ook hier worden geen gegevens over de subsidiënten verstrekt, laat staan gepubliceerd. Zowel bij het Ministerie als bij de VVL geldt deze uiterste discretie als noodzakelijke waarborg voor een goed functioneren van deze snelle vorm van hulpverlening in dringende gevallen. Naast het Ministerie van Nederlandse Cultuur speelt ook de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde een rol in het letterenbeleid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nationaal Fonds voor de LetterkundeHet Fonds wordt beheerd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Over de besteding van de middelen van het Fonds (in 1982: 2.000.000 F) wordt geadviseerd door een Commissie van Advies die minstens voor de helft bestaat uit leden van de Academie. Het Fonds stimuleert de literatuur door aankopen van letterkundig werk, abonnementen op tijdschriften, uitgave-premies en subsidies aan auteurs en tijdschriften, eigen publicaties en academische prijzen, enz. Het Nationaal Fonds voor de Letterkunde werd opgericht bij wet van 18 augustus 1947, en gaat terug op een wetsvoorstel van L. Piérard. Reeds op 12 juli 1927 hadden een aantal literair geïnteresseerde of zelfs bedrijvige, hoofdzakelijk Franstalige politici (w.o. enkele oud-ministers), met name L. Piérard, J. Destrée, F. Masson, M. Hallet, Em. Jennissen en H. Carton de Wiart een dergelijk initiatief genomen. Het voorstel werd in 1945 opnieuw ingediend. Ingevolge de ontbinding van de Kamers in januari 1946 kwam het wetsvoorstel echter te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervallen. Op 9 juli 1946 werd het opnieuw ingediend, en weer was de verslaggever Cam. Huysmans, die kort nadien Eerste Minister werd. Het doel van het Fonds werd als volgt omschreven: ‘Onder eender welke vorm, steun verlenen aan de schrijvers en letteren, hetzij Nederlands-, hetzij Franstalig’. Het beheer van het Fonds werd op grond van art. 2 toevertrouwd resp. aan de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en aan de ‘Académie royale de Langue et de Littérature’. Blijkens art. 3 werd het Fonds met de rechtspersoonlijkheid bekleed. De inkomsten van het Fonds bestaan uit toelagen van het Rijk en van andere openbare besturen. Er is ook bepaald dat het Fonds giften en legaten mag ontvangen, vrij van rechten van schenking en van successie (art. 3). Uit een van het Fonds afkomstige nota blijkt echter dat van de laatste mogelijkheid niets terechtgekomen is. Art. 4 beschikt dat ten bate van het Fonds een taks van 2% wordt geheven ‘op het beloop der abonnementen op de leeskabinetten en der rondreizende bibliotheken’ en een andere taks van 1% ‘op de opbrengst der openbare boekenveilingen’. Sedert jaren is nog alleen deze laatste clausule van toepassing. Het organiek reglement van het Fonds werd geregeld bij Besluit van de Regent dd. 31 december 1947. Het voorziet in de oprichting van een gemeenschappelijk Comité van Beheer en van ten minste één Commissie van Advies in de schoot van elke van de bovengenoemde Academies. Het Comité van Beheer bestaat uit acht leden, vier voor elke Academie: de voorzitter, de vaste secretaris van ambtswege, en twee door elke Academie jaarlijks aan te wijzen Academieleden. Het lidmaatschap van het Comité geeft geen recht op bezoldiging. De leden ontvangen wel presentiegelden en eventueel verblijfsvergoedingen, op basis van de barema's die gelden voor de Academies en ten laste van de administratieve begroting van elke Academie afzonderlijk. Het Comité van Beheer ontvangt en int de toelagen. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde verdeelt het totale bedrag van de jaarlijkse toelage over vier posten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Teneinde misverstanden te voorkomen dient onderstreept dat deze verdeling over vier posten voortvloeit uit de wet van 2 augustus 1955, houdende de begroting van het Ministerie van Openbaar Onderwijs voor het dienstjaar 1955. Van dat jaar af komen de publicaties van de Academie immers ten laste van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde (art. 22, lid 3). Met ingang van 1955 wordt dus de toelage bestemd voor de publicaties van de Academie overgeheveld naar de begroting van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde en tijdelijk samengevoegd met de gelden bestemd voor de uitvoering van de wet van 18 augustus 1947 ten gunste van de dotaties van dat Fonds. Het is binnen de Academie dat de samengevoegde gelden weer uit elkaar worden gehaald en een definitieve bestemming krijgen. Deze regeling heeft het grote voordeel dat in de loop van een bepaald dienstjaar niet gebruikte gedeelten van de rijkstoelage als tijdelijke reserve nog in het Fonds kunnen blijven en maanden nadien gebruikt kunnen worden in plaats dat ze aan het einde van het dienstjaar onmiddellijk naar de Staatskas terug moeten keren, zoals dat vóór 1955 wel het geval was. De oude regeling had immers bewezen dat ze een vlotte afhandeling van de publicaties in de weg stond. Art. 14 van het Organiek Reglement bepaalt de samenstelling van de Commissie voor Advies. Deze Commissie bestaat uit. Academieleden en niet tot de Academie behorende prominente literatoren, wier aantal dat der Academieleden niet mag overschrijden. Ze benoemt zelf een voorzitter, ondervoorzitter en een secretaris die allen leden van de Academie zijn. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde benoemt aldus om de drie jaar een Commissie voor Advies en wijst telkens twee leden van buiten de Academie aan, die behoren tot een verschillende filosofische strekking. De leden van de Commissie hebben recht op presentiegelden en eventueel verblijfsvergoedingen zoals de leden van het Comité van Beheer en dat ten laste van de administratieve begroting van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Academie. Bij KB van 24 juni 1966 is hun tevens een leesvergoeding toegekend. De Commissie vergadert ten minste tweemaal per jaar. Ze beoordeelt de waarde van de ingezonden literaire werken (manuscripten en drukwerken) en brengt advies uit inzake de toe te kennen uitgavepremies en subsidies aan auteurs (van Belgische nationaliteit) en Vlaamse tijdschriften. Ze formuleert tevens voorstellen betreffende de aankoop van boeken en tijdschriften ter verspreiding in het buitenland. Haar adviezen en voorstellen worden aan de Bestuurscommissie van de Academie voorgelegd. Deze commissie beslist uiteindelijk over de uitvoering van de voorgelegde adviezen. Thans bestaat de Commissie voor Advies uit:
De Commissie voor Advies stelt jaarlijks een aantal uitgavepremies (gemiddeld 5.000 F) ter beschikking van jonge auteurs om ze te helpen bij het vinden van een uitgever, en dit uiteraard na onderzoek van ingezonden manuscripten. Belanghebbenden tonen weinig belangstelling voor deze premies, de bedragen zijn immers té gering. 25 à 30% van de op de post ‘dotaties’ beschikbare gelden worden besteed aan de subsidiëring van auteurs, waarvan ruim 1/3 jongeren of debuterende auteurs. Blijkens een nota afkomstig van het Fonds wordt bij de toekenning ‘gestreefd naar een objectieve en rechtvaardige verdeling (rekening houdend met de ideologische en filosofische strekkingen)’. Hierop volgt echter meteen: ‘Het gehanteerde criterium is dat van de kwaliteit’. In 1980 ontving de Academie 136 aanvragen; in 1981, 166. Gelet op het aantal aanvragen en de beperktheid van de kredieten liggen de subsidies aan auteurs aan de lage kant (van 3.000 tot 10.000 F). Tijdschriften worden door het Fonds gesteund met een subsidie (van 4.000 tot maximaal 10.000 F per jaar). In 1980 en 1981 waren er 13, voornamelijk jongerentijdschriften. De Commissie voor Advies doet ook voorstellen inzake de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aankoop van boeken en tijdschriften bestemd voor verspreiding in het buitenland, met name over Nederlandse lectoraten aan buitenlandse universiteiten en bibliotheken in overzeese gebieden waar veel Vlamingen gevestigd zijn. Ingevolge budgettaire beperkingen werd in 1981 het aantal abonnementen op tijdschriften (met name op De Vlaamse Gids, Dietsche Warande & Belfort, Spiegel der Letteren, Nieuw Vlaams Tijdschrift en Gezelliana, vijf tijdschriften die géén subsidie ontvangen) in dat jaar ongeveer gehalveerd (tot 57 à 55 abonnementen i.p.v. 107 à 100 exemplaren), wat voor bepaalde lectoraten en bibliotheken in het buitenland nefaste gevolgen had. Wat de aankoop van boeken betreft komen alléén werken van literaire aard, zonder onderscheid van genre, in aanmerking: nieuwe werken van oudere en jongere auteurs en eerste publicaties van debutanten. Geen enkel werk komt voor meer dan één aankoop in aanmerking. Vóór 1981 werden 50 tot 100 exemplaren aangekocht. In dat jaar werd echter ook hier drastisch gesnoeid: de aantallen werden gehalveerd, eens te meer ten koste van buitenlandse lectoraten en bibliotheken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere instrumenten van het letteren- en boekenbeleidDe Dienst voor Openbaar Bibliotheekwerk speelt uiteraard een rol m.b.t. de verspreiding van de literatuur. Met het decreet over het Openbare Bibliotheekwerk van 19 juni 1978 werd een ruimere vrijheid aan de plaatselijke bibliotheken en hun gemeentelijke bibliotheekcommissies gelaten wat de samenstelling van hun boekencollecties en werking betreft. De rol van de Dienst beperkt zich dan ook tot het verlenen van subsidies die de werking van de plaatselijke bibliotheken moet mogelijk maken. Hierbij dient echter aangestipt dat de verplichting een deel van de gelden aan te wenden voor aankoop van eigen auteurs, weggevallen is. In de beleidsverklaring van de eerste Vlaamse regering werd voorzien dat ‘de uitvoering van het bibliotheekdecreet, met inbegrip van de opleiding van de bibliothecarissen, zal worden voortgezet binnen de budgettaire mogelijkheden van zowel de gemeenten, de provincies als de Vlaamse Gemeenschap’. De benarde financiële situatie van de Vlaamse regering heeft geleid tot het treffen van een crisisbesluit, waardoor de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitvoering van het bibliotheekdecreet in de tijd gespreid wordt. ‘Het heeft geenszins de bedoeling’, aldus Minister Karel Poma, ‘het bibliotheekdecreet in zijn fundamenten aan te tasten’. De krachtlijnen van het crisisbesluit kunnen als volgt samengevat worden:
Het totaal te voorzien budget voor het lopende jaar bedraagt toch nog iets méér dan een half-miljard F. De huidige inkrimping van de personeelsformaties komt neer op ca. 210 arbeidsplaatsen minder in 1982, en nog evenveel in 1983. ‘Een nog verdere ingreep’, aldus Minister Poma, ‘zou uitlopen op een drastische afbraak en desorganisatie van de bibliotheken met het gevolg dat ze niet meer kunnen voldoen aan de minimale erkenningsnormen’. In het kader van het bibliotheekwerk dienen nog een aantal organen vermeld te worden: een voltijds werkende Rijksinstelling het Nederlandstalig Nationaal Centrum voor Openbare Bibliotheken (opgericht bij KB van 17 oktober 1978 doch bij gebrek aan uitvoeringsbesluiten nog steeds feitelijk onbestaand), de Hoge Raad voor de Openbare Bibliotheken en in de gemeenten waar voor het plaatselijke openbare bibliotheekwerk verschillende openbare bibliotheken zijn erkend, Coördinatiecomités voor het openbare bibliotheekwerk (KB van 4 april 1980). De specificiteit van het openbaar bibliotheekwerk en de nog niet duidelijk te overziene gevolgen van het Crisisbesluit maken het echter onmogelijk, binnen de mij toegestane ruimte, dieper in te gaan op deze problematiek. Ook het Bestuur voor Internationale Culturele Betrekkingen - sinds 1 juli 1982 opgegaan in het bij decreet van 8 juli 1980 opgerichte Commissariaat-generaal voor Internationale Culturele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenwerking - draagt via de literatuur bij tot de culturele uitstraling van Vlaanderen in het buitenland. Hiertoe worden toelagen voorzien voor de verspreiding van Vlaamse literatuur en wordt in het kader van de Belgisch-Nederlandse samenwerking steun verleend aan de Conferentie der Nederlandse Letteren en aan de Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk, die in 1981 over 627.799,20 gulden subsidies beschikte, waarvan 2/3 door de Nederlandse overheid gedragen wordt. Het is uiteraard té vroeg om nu reeds in te gaan op het beleid van het Commissariaat-generaal. Het ziet er echter naar uit dat gewettigde hoop gekoesterd mag worden op een ook inzake letteren vernieuwd en dynamisch beleid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StaatsprijzenStaatsprijzen zijn wellicht de oudste vorm van financiële ondersteuning van auteurs. De toekenning van staatsprijzen is geregeld door het decreet van 27 juni 1973. Om de drie jaren wordt de ‘Grote Staatsprijs voor de Nederlandse Letterkunde’ toegekend, waarbij het gezamenlijk oeuvre van een auteur als basis voor de toekenning genomen wordt. Hij kan slechts eenmaal aan dezelfde persoon toegekend worden. De titularis van deze onderscheiding komt niet meer in aanmerking voor de andere in het decreet opgesomde prijzen. Elk jaar wordt beurtelings een staatsprijs toegekend voor de poëzie, het proza en de toneelletterkunde, en dit ‘voor het beste werk van een Belgisch auteur in de Nederlandse taal tijdens de betrokken periode geschreven’ (bedoeld wordt: uitgegeven). Het decreet voorziet tevens in een driejaarlijkse staatsprijs voor kritiek en essay, en een driejaarlijkse staatsprijs voor jeugdliteratuur. De ‘grote’ staatsprijs bedraagt 400.000 F, de overige staatsprijzen 200.000 F. Deze prijzen worden toegekend door de Minister, bevoegd voor de Nederlandse Cultuur, na advies te hebben ingewonnen van een door hem benoemde vijfledige jury. De Commissie van Advies tot bevordering van de Nederlandse letterkunde in België formuleert voorstellen m.b.t. de samenstelling van de jury's. Volledigheidshalve dient tevens de Belgisch-Nederlandse Prijs der Nederlandse letteren te worden vermeld, voor de helft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betoelaagd door het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OverwegingenUit dit summier en onvolledig overzicht blijkt duidelijk dat er een aantal overlappingen bestaan die het moeilijk maken van gecoördineerd beleid te spreken. Verschillende instanties kopen boeken en tijdschriften aan, zorgen voor de literatuurspreiding en -beoordeling in het buitenland e.d.m. Behalve voor wat het Nationaal Fonds voor de Letterkunde betreft, berust de beslissingsbevoegdheid bij de Minister - al is het inderdaad in de praktijk zó dat de voorstellen van deskundige adviserende lichamen primeren. Van een door de auteurs beheerd Fonds voor de Letteren, waarin alle middelen gehergroepeerd zijn, is vooralsnog in België geen sprake. ‘Blijkbaar worden de Nederlandse auteurs’, aldus Bernard Kemp, ‘veel bevoegder en wijzer geacht om een Fonds te beheren dan de Vlaamse schrijvers. [...] De Nederlandse schrijvers werken nu eenmaal in een ander beleidsklimaat dan de Vlaamse. [...] De Vlaamse schrijverswereld staat nog onder een wettelijke bevoogding, terwijl de Nederlandse schrijver al een tijd de Regentenmentaliteit is ontgroeid’Ga naar eindnoot8/. Het was onvermijdelijk dat in de schoot van de VVL reeds op het einde van de jaren zestig de gedachte rijpte te ijveren voor een Fonds voor de Letteren met eigen beslissingsbevoegdheid, dat heel wat gelijkenis zou vertonen met het Fonds zoals het in Nederland werd uitgewerkt en functioneert. In 1970 werd bij ministerieel besluit een ‘Werkgroep Schrijversbelangen’ opgerichtGa naar eindnoot9/. De werkzaamheden van de werkgroep resulteerden in een gefinaliseerd ontwerp van decreet tot oprichting van een Fonds voor de Letteren, waarbij de wet van 18 augustus 1947 houdende de oprichting van het (hoger behandelde, door de Academie beheerde) Nationaal Fonds voor de Letterkunde, voor zover het de Nederlandse Letteren betreft, opgeheven zou worden. Met het nieuwe Fonds werd een grotere democratische inspraak van de schrijvers vooropgesteld, die rechtstreekser bij het beleid dat hun betreft, betrokken zouden worden; de hergroepering en derhalve rationele en gecoördineerde aanwending van de ter beschikking staande middelen; de definitieve regeling van het sociaal statuut van de auteur en een snellere, autonome afhandeling der dossiers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op verzoek van de Minister werd het principe van de oprichting van dit Fonds en de bevindingen van de werkgroep ad hoe voor de eerste maal grondig besproken in de plenaire zitting van de Commissie van Advies tot Bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België dd. 10 december 1975. Het voorontwerp van decreet werd verder besproken en geamendeerd in de plenaire vergaderingen van 28 januari, 31 maart en 29 april 1976. Per 9 juli 1976 werd het voorontwerp van decreet en het ontwerp memorie van toelichting aan de Minister voorgelegd. Op de Algemene Vergadering van de VVL van 19 februari 1978 verklaarde voorzitter Bernard Kemp, die zich in de loop der jaren zowat tot de drijvende kracht achter het Fonds had ontpopt: ‘De huidige toestand is nu zo, dat de Minister in het jongste onderhoud met de Raad van Beheer van de VVL weigerachtig is gebleven tegenover het aandringen om nu toch eindelijk werk te maken van het Ontwerp van Decreet tot oprichting van het Fonds der Letteren, waar de VVL zich zo overtuigd achter gezet heeft. In feite zijn er weinig steekhoudende argumenten tegen, maar de wil om het te realiseren is blijkbaar niet aanwezig. [...] Helaas niet wie zijn gelijk wil bewijzen krijgt in dit land gelijk, maar degene die het hardst roept’. De VVL heeft zich daarop fundamenteel beraden over de te volgen strategie, waarbij het inzicht veld won dat, vermits aan de verlangens naar zelfbeheer blijkbaar door de overheid niet kon worden tegemoet gekomen, het wellicht tijdelijk beter was te pogen de oplossingen die het Fonds ongetwijfeld kon bieden, te betrachten en te verwezenlijken via de Commissie van Advies tot Bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België. Het is een publiek geheim dat aldus de toelage aan auteurs met het sociaal statuut van zelfstandige tot stand kwam. De VVL is nu opnieuw aan bezinning toe. Het is inderdaad duidelijk dat het thans bestaande, door de Academie beheerde Nationaal Fonds voor de Letterkunde ingevolge de staatshervorming en de Vlaamse culturele soevereiniteit gesplitst zal moeten worden en bij decreet opnieuw opgericht, conform de gewijzigde juridische context. Wellicht zal dit nu de gelegenheid bieden om het waardevolle werk dat verricht werd door de ministeriële Werkgroep Schrijversbelangen en de Commissie te actualiseren. Mits een aantal aanpassingen aan het toen tot stand gekomen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorontwerp en het incalculeren van de nodige garanties dat dit geen verhoogde budgettaire weerslag zal hebben, is dan zelfs in deze crisistijd een redelijk optimisme geboden... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij wijze van uitleiding...Zonder buiten het kader te willen treden van dit overzicht, moeten mij toch enkele bondige randbemerkingen van het hart. De eerste bemerking betreft het aandeel van de letteren in de cultuurbegroting. De toenmalige hoogste ambtenaar van Nederlandse Cultuur, administrateur-generaal L. Schevenhels, heeft zelf in 1979 toegegeven dat het duidelijk is gebleken dat in de periode 1970-78 ‘één sector virtueel stil is blijven staan, nl. deze van de letteren. Concreet lijkt de sector letteren het stiefkind van het overheidsbeleid’. Dit heeft met name rampzalige gevolgen voor de aankoop van boeken. De beschikbare gelden houden immers geen gelijke tred met de geweldige stijging van de boekenprijzen, een gevolg van de pijlsnelle stijging van de aanmaakkosten in de grafische nijverheid. Het beleid dient niet alleen stimulerend te zijn, het moet ook rechtvaardig zijn. Ook t.a.v. deze generatie die het niet-denkbeeldige risico loopt door verminderde aankopen benadeeld te worden. De tweede bemerking is een vaststelling: in het economisch zeker niet onbelangrijk proces van de boekenproductie en -verspreiding komt iedereen aan bod. Alleen de auteur blijft in de kou. Het leenrecht, dat algemeen aanvaard wordt, ook in de ons omringende landen, is nog steeds niet doorgedrongen tot Vlaanderen, al betwist niemand zijn gegrondheid en al kreeg de Raad van Beheer van de VVL hierover formele, weliswaar mondelinge toezeggingen. De Zweedse auteurs hebben het duidelijk gesteld in Författarna fordrar förhandlingsrätt (1969): ‘Authors demand that politicians draw a clear distinction between compensation for the use of artistic works and support for cultural production... But if libraries are regarded as indispensable, this can only be because books are regarded as indispensable. The only logical conclusion from this must be that the originators of books, too, shall be regarded as indispensable’Ga naar eindnoot10/. Of, om het nu met Bernard Kemps woorden te zeggen: ‘Er worden indrukwekkende kredieten uitgetrokken voor het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bibliotheekwezen, en welke schrijver zou dit met een kwaad oog bezien? [...] Natuurlijk, een goed functionerend bibliotheekwezen kan alleen maar de schrijver ten goede komen. Een goede bibliotheek koopt toch soms zelfs verscheidene exemplaren van zijn boeken. Maar dat neemt niet weg, dat hij, wiens inkomsten berekend worden op het ààntal verkochte (niet gelezen) exemplaren, bedrogen uitkomt wanneer honderd mensen zijn boek (moeten) kunnen lezen, terwijl hij hiervoor maar eenmaal wordt vergoed. [...] Niemand zal de kosteloosheid van het boek niet toejuichen, het is een stuk democratisering van de cultuur wat hierdoor wordt gerealiseerd, maar waarom moet dit ten koste van de schrijver gebeuren? Indien de staat, terecht, bezorgd is om de maximale en optimale verspreiding van het boek, moet hij dan ook niet de consequenties opvangen, die daaruit voor de schrijvers voortspruiten? In de limiet zou het huidige beleid als resultaat hebben, dat de boeken kosteloos zullen zijn, maar dat er geen schrijvers meer zullen zijn om ze te schrijven. Weldra zal dan de optimale verspreiding van het boek de buitenlandse auteurs ten goede komen’Ga naar eindnoot11/. Het is vanzelfsprekend dat het leenrecht geen gemakkelijke materie is met daarenboven internationale aspecten, ‘maar al te zeer verschuilt men zich achter deze moeilijkheden, om te verzanden in een nefast immobilisme’Ga naar eindnoot12/. Mijn derde bemerking betreft het vaak geuite verwijt dat commissies ‘niet objectief’ te werk gaan. Een belangrijke aangelegenheid, vermits haast op alle niveaus van de cultuurbevordering en -verspreiding, de overheid zich laat adviseren door deskundige commissies. Prof.dr. Gerrit Borgers, die voorzitter was van het (Nederlandse) Fonds voor de Letteren heeft het n.a.v. 75 jaar (Nederlandse) VVL duidelijk gesteld: ‘Het verwijt dat niet objectief te werk wordt gegaan, is juist. Een objectief kwaliteitsoordeel - immers het voornaamste criterium - bestaat niet. Dan blijven er maar twee mogelijkheden. Of het kwaliteitscriterium los te laten, zodat alles wat in boekvorm verschijnt dient gehonoreerd, een voorstel dat verschillende malen in overweging is geweest. Maar de spoeling zou dan wel uiterst dun en de “bevordering van de Nederlandse letteren” wel erg mager uitvallen. Of, de tweede mogelijkheid, een objectief oordeel benaderen door de optelsom van de subjectieve meningen te delen door het aantal meningen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor dat laatste heeft het Fondsbestuur gekozen, waarbij het wel voor een zo groot mogelijke afwisseling en verscheidenheid van beoordelaars heeft gezorgd’Ga naar eindnoot13/. Het verwijt dat commissies al te vaak bevolkt worden met oudere auteurs die - zo heet het dan - geen voeling hebben met het eigentijdse gebeuren, is al evenmin gegrond. In de periode 1963-1981 waren bijv. de leden van de Commissie van Advies tot Bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België gemiddeld zowat 45 jaar bij hun ambtsaanvaarding. En ik ben er van overtuigd dat een onderzoek naar de leeftijd van de juryleden voor de staatsprijzen ook wel naar verrassende vaststellingen zou leiden. Uiteindelijk, en hier wil ik deze derde bemerking mee afsluiten, hoor je vaak zeggen dat het ‘steeds dezelfden zijn die toelagen ontvangen’. De verklaring dd. 2 juli 1982 van Minister De Boer van CRM in de Tweede Kamer, maak ik graag tot de mijne: ‘Dat het percentage subsidietoekenningen aan auteurs die al eerder een werkbeurs ontvingen gemiddeld hoger is dan de toekenningen bij eerste aanvragers, ligt volgens de Minister voor de hand. De kwaliteit van de groep die al eerder gunstig beoordeeld is, zal allicht hoger zijn dan onder de ongeselecteerde groep eerste aanvragers’Ga naar eindnoot14/. Mijn vierde bemerking bestaat uit twee citaten. Eerst laat ik Gerrit Komrij aan het woord: ‘Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om. Mensen die het spoorloos verdwijnen van honderden miljoenen guldens subsidie aan het bedrijfsleven schouderophalend afdoen als “een aanvaardbaar risico” en tegelijkertijd naarstig, met hun tong uit de mond, zoeken hoe ze twintigduizend gulden kunnen weghalen bij een groep balletdansers horen thuis in het gekken- en niet in het Catshuis. Zo is het, niet anders. Het geld dat ze besparen op een ondermaatse auteur gaat niet naar een voortreffelijke. Weg is weg, en de barbaren zijn tevreden. Ze storten zich, bij ontstentenis van een eigen grote lijn, op andermans detail. Zeg daarom, als het om kunst gaat, nooit dat er geld wordt “verspild”. Laat zelfs de suggestie achterwege. Hoe kan men trouwens een fooi verspillen? Gun die ellendige gezelschappen hun armetierige subsidies. Maak er niet zo'n drukte over. Kakel niet zo. De wolf loert om de hoek. En die wil alles’Ga naar eindnoot15/. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En tot slot Bernard Kemp: ‘Er gaat iets totaal fout met het beleid voor de letteren in dit land... Er is een belangrijke mentaliteitswijziging bij beleidsmensen gaande, waarvoor de schrijvers zeer erg op hun hoede zullen moeten zijn. Er is een wijziging gaande waarvan wij nog niet alle consequenties hebben ingezien. De cultuur is een veel ruimer begrip geworden dan vroeger het geval was: vele kansarme groepen van de samenleving laten nu gelukkig hun recht gelden om aan de cultuur deel te hebben. Dit is een belangrijke ontwikkeling waaraan schrijvers kunnen en moeten mee werken. [...] De neiging is duidelijk zichtbaar om in dat heel ruime cultuurbegrip dat maakt dat ook carnavalsstoeten worden gesubsidieerd, het hele geschrijf als een elitair onderonsje te beschouwen. Men heeft het recht niet, om de schrijvers nu af te doen als zulk een elitair gezelschap, dat geen contact heeft met de bredere bevolkingslagen. Dat is een drogreden, en nog veel meer, dit is boerenbedrog. [...] En dit gebeurt op een ogenblik, dat de cultuurverbruiker, zoals dat barbaars heet, en het beheren van diens noden steeds stijgende kredieten opslorpt, terwijl degene die de cultuur scheppend in leven houdt, de creatieve kunstenaar, in de kou blijft staan en zijn handen mag warmen, zoals het arme meisje in Andersens sprookje, aan een doosje solfe[r]stokjes. Het cultuurpaleis is tot ons stadsbeeld gaan behoren en de cultuurambtenaar doet zijn intrede in onze do[r]pen en steden. Bravo! Maar de cultuur te beheren blijkt een verlokkelijker opdracht voor de staat dan de kunstenaar te stimuleren. We krijgen cultuurmanagement, maar dat lijkt op een wagen met een oogverblindend koetswerk, maar met geen motor in. [...] Dit is dan ook de reden waarom schrijvers, wellicht tegen hun neiging tot en nood aan eenzaamheid in, zich gezamelijk en solidair moeten opstellen, niet alleen om hun beroepsbelangen te verdedigen, maar ook omdat zij de behoeders en vernieuwers zijn van humanistische waarden, die vandaag de dag zozeer in het gedrang komen ook onder het mom van cultuur. Was bleibet aber stiften die Dichter’Ga naar eindnoot16/.
Henri-Floris Jespers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|