[Jacob Eduard de Witte Jr.]
Witte Jr., Jacob Eduard de -, 1763-1853, noemde zich van Haemstede, vaandrig, 1782 gevangen op de Voorpoort, omdat hij Schouwen-Duiveland in handen van de Engelsen wilde spelen, 1784 tot zes jaar veroordeeld. Leefde intussen met Maria van Zuylekom en schreef met haar een roman in brieven Henriette van Grandpré, naamloos uitgegeven. Zij bracht ook Mw. v.d. Weyde in de Gevangenpoort. De Witte schreef in 1791 te Hees in de Meierij nog een roman in brieven Martian en Jenny, in de stijl van Feith. Van hem is in hs. over Fragmenten uit den roman van mijn leven, 1826. Onder zijn talrijke werken is een bundeltje amoureuze versjes: Dichtbloemtjes alleen voor de meisjes, 1789. Zijn Dichtoffer aan Themire, 1788, is geheel in de sentimentele stijl: Bij het graf mijner moeder, Nachtgedachten enz. In 1795 werd hij redacteur v.d. Amst. Courant, in Jan. 1796 weer afgezet. Dan komt hij voor als redacteur v.d. Politieke Bliksem, ook 1796.
In 1790 was hij met Maria van Zuylekom getrouwd. Hij schreef een aantal treurspelen met roerende sentimentele en opgeschroefde tonelen. Zijn Negers in Holland, 1801, is gericht tegen de slavernij.