[Roemer Visscher]
Visscher, Roemer -, 1547-1620, koopman te Amsterdam, hoofd van de Egelantier, gaf in 1614 een bundel korte gedichten uit als Brabbelingh, voor een goed deel vertalingen. Dit werk was ook al in 1599 en 1612, buiten zijn weten, verschenen; er zijn tal van stukjes bij ‘int amoureuze’. Hij bezong Het Lof van een blaeuwe scheen en later Het Lof van de Mutse (het huwelijk). Hij heeft liever een welgedane dan een magere vrouw: ‘liever in 't vleyshuys als in 't knielsvat’ (knekelhuis). Hij is nog in menig opzicht een rethorycker en hij dicht dan ook Het lof van Rhetorica. Hij is helemaal de oud-Hollander, die van het uitheemse niets hebben moet. Hij is de navolger van Martialis in zijn epigrammen, maar de aanstotelijkste laat hij weg. Zijn puntdichten noemt hij quicken, zijn sonnetten tuyters; ze maken deel uit van de Brabbelingh. Ook de Sinnepoppen, zijn tweede bundel, zijn al van vroeger tijd. Dit waren prozastukjes bij 183 plaatjes van Claes Jansz. Visscher, met versjes van 2 regels van zijn dochter Anna er boven. Dit is ernstiger werk; van deze emblemata zijn er 3 schock (zestigtallen), met een Beslagh toe en nog 10 amatoria als extra-bijslag; de lust tot boert en spot is gebleven. Zo was hij ook de gulle gastheer voor de kunstliefhebbers van Amsterdam: Vondel, Hooft, Bredero, Coster, Huygens en veel anderen waren thuis in ‘'t Saligh Roemershuys’ op de Gelderse Kade:
Zijn vloer betreden werdt,
zijn drempel werdt gesleten
Van schilders, kunstenaers,
(Vondel, Het Lof der Zeevaert.)
Zijn leus was Elck syn Tydt; die staat gedrukt naast de uitgedraaide tol in de Sinnepoppen. Ook Elck wat wils.
Bloemlezing uit de Brabbelingh met aantekeningen door N. v.d. Laan, 1918. De Sinnepoppen opnieuw uitgegeven met inleiding van Dr. L. Brummel, 1949.