[troubadours]
troubadours, de Zuidfranse minnezangers, rondreizende voordragers van de ridderromans, vleiers van de adel, tot wie zij oorspronkelijk zelf behoorden. Een aantal Z. Ned. edelen volgden hun voorbeeld. Studie over De Troubadours van M.A. Perk, 1887 en van Dr. J.J. Salverda de Grave, De Troubadours, 2e druk 1925. Mw. Dr. M.S. Visser schreef in 1950 haar proefschrift: De vrouw in de Troubadourslyriek, ‘een studie van de hoofse liefde’. De gedichten der F. troubadours droegen bij tot de verfransing der Z. Nederlanden in de Bourgondische tijd.