[Spaansche Brabander]
Spaansche Brabander, blijspel van Brederode, 1617. De stof ontleend aan Lazarillo de Tormes, een beroemd Sp. boek, dat reeds 1559 in 't Ned. vertaald en in 1609 herdrukt werd. Het is het verhaal in proza van een arme jongen, die bij een kale jonker in dienst komt, zo als in Brederodes stuk Robbeknol de knecht is van de Brabantse opschepper Jerolimo.
Deze heet de ‘Spaanse’ Brabander, omdat het stuk aan het Sp. ontleend is.
Het spel werd ingeleid door een lofvers van Samuel Coster en met een voorrede van Bredero, eerst in proza en dan nog een op rijm:
Hier hebdy maer een slecht gherijm,
Dat niet en rieckt nae Griecksche tijm,
Noch Roomsch gewas, maer nae 't gebloemt
Van Hollandt kleyn, doch wijt beroemt,
Al heeftet geen uytheemsche geur,
't Is Amsterdams, daer gaetet veur.
Het werk is opgedragen aan Jacob van Dyck, gezant van Zweden bij de S.G. Opnieuw uitgegeven door Eelco Verwijs, 1869, omgewerkt door Dr. G.A. Nauta, 1895; door Dr. H.E. Moltzer, 1890; door T. Terwey 1892, omgewerkt door De Vooys 1907; door Stoett in 't Klassiek Letterkundig Pantheon, 2e dr. in 1934, en in de Wereldbibl. door Prinsen. Nog altijd het beste Ned. blijspel. A.C. Loffelt en Jonckbloet waren van oordeel, dat met de Sp. Brab. Rodenburg bedoeld was; Unger, Kollewijn en Jan ten Brink kwamen daartegen op.