[Van het Soudaens dochterkijn]
Soudaens dochterkijn, Van het -, beroemde geestelijke romance uit de 15e eeuw:
Des nachts omtrent der middernacht
Iesus quam voor haer veynsterken staen:
‘Staet op, schoon maget, en latet mi in,
Ic ben met uwer minnen bevaen.’
Zij gaat met hem mee, verliest hem bij een klooster, wordt daar opgenomen en Christin, tot zij door Jezus gehaald wordt in het Hemelrijk. Het verlangen der ziel naar een leven met Jezus wordt in deze romance uitgebreid tot de voorstelling van het Heidendom, dat bekeerd wordt.
Prozabewerking ± 1500; Jezus als hemels minnaar en bruidegom der ziel is daarin gesierd met de orde van het Gulden Vlies. 't Gedicht in 't Suverlijc Boecxken van Tonis Harmansz. v. Wervershoof. Het ‘suverlic exempel’ opnieuw door Boekenoogen uitgegeven 1904, naar de Delftse druk uit het begin der 16e eeuw. Het gedicht werd nog door De Coussemaker bij Duinkerken opgetekend, met de melodie:
Een Soudaen had een dochterkijn,
Sij was vroech op gestanden,
Sij meijnde gaen plucken bloemkens
Al in haers vaders warande.
Een andere tekst van het lied komt voor in de Volkszangen van Le Jeune, op de wijze: Een boerman had een dochterken Daarin de aanhef:
Een Soudans dochter, hoog van staat,
Gekweekt in duistre landen,
Ging 's morgens met den dageraad
Door gaarden en waranden.