[Petrus Scriverius]
Scriverius, Petrus -, d.i. Pieter Schrijver, 1576-1660, uit Haarlem, studeerde te Leiden en bleef er, omdat hij geld genoeg had, om zich te wijden aan wetenschap en kunst. Hij gaf tal van klassieke schrijvers uit en dichtte L. verzen. In een L. bijschrift kwam hij op voor Rombout Hogerbeets; hij betaalde er een zware boete voor.
In 't Ned. schreef hij de Beschrijvinghe van Out-Bataviën, 1612, een Vaderlandse Gesch., waarin hij de spot dreef met de Renaissance-helden als Saxo, Brabo en Gruno. Hij bewonderde onze
Tael ongelooflick soet, princes van alle taelen,
Geboren om de croon van anders hooft te haelen.
Hij schreef lofdichten op de werken van Merula, Bor, Heinsius. Zijn L. Saturnalia werden vertaald door Ampzing als een Poëtisch Vasten-avondspel vervatende het gebruyk ende misbruyk vanden Taback, 1630. Van de rethoryckers zei Scriverius niet veel goeds:
Een volck dat veel tijds is ontbloot van alle reden.
Na de verovering van 's-Hertogenbosch bracht hij de L. Sendbrief aan Princesse Amelia van Barlaeus in Ned. verzen over. Hij ontving zijn letterkundige vrienden op zijn hofstede Woelwijk, aan de Vliet bij Leiden. Zijn betekenis is evenals die van Heinsius gelegen in zijn invloed op de jongere tijdgenoten: Vondel bewonderde hem en schreef een lijkdicht. Hijzelf waardeerde Bredero en Starter, al kenden ze dan geen Latijn. Hij gaf de Nederduytse Poemata van Dan. Heinsius uit met twee opdrachten aan Jacob van Dijck, één in proza en één (Voorrede) op rijm, en dan nog een poëtische lofzang ‘aen den auteur.’
Scriverius' Gedichten met een Levensbeschrijving werden 1738 uitgegeven door Simon Doekes te Amsterdam, met een berijmde Opdragt aan Jeronimo de Bosch. Met Lofdicht van Samuel Ampzing, van Jan Balde Jr., van Pieter Langendijk e.a. En met het lijkdicht van Vondel:
Nu rust de blintgeleerde schryver,
Wiens onuitbluschbre letteryver
Ons naliet maetloos schrift, en dicht,
Daer 's mans vernuft en geest uit licht.
In 1650 was hij blind geworden; toen werd Joachim Oudaen zijn voorlezer en secretaris. Zijn uitgave van Het oude Goudtsche Kronyksken verscheen pas in 1663.