['t schouwende leven]
schouwende leven, 't -, het leven der M.E. mystieken, die in uiterste zielsverrukking God zelf zagen; die opgingen in de minne tot de Heiland. Weergegeven in de Visioenen en Gedichten van Hadewych en in het proza van Ruusbroec. Van hem de verklaring: scouwende leven dat es een hemelsch leven; (Chierheit der Gheesteliker Brulocht). Het derde deel van dit werk is geheel aan het schouwende leven gewijd.