[Arthur van Schendel]
Schendel, Arthur van -, 1879-1946, Neoromantisch romanschrijver; Eerste werk Drogon, 1896; Een zwerver verliefd, 1904; De Grauwe Vogels, 1937. Mijnheer Oberon en Mevrouw, 1940. De Menschenhater; roman in ik-vorm, 1941. De Wedergeboorte van Bedelman, bundel van 28 verhalen, 1942. Daartussen een hele reeks van 30 werken. Historische romans, die de sfeer van 't verleden oproepen zonder historische feiten; taferelen van innerlijk leven, lyrisch werk, gedichten in proza, volkomen vrij van alle impressionisme. Daarnaast de schildering van het land, waar hij woonde: Oude Italiaansche steden, 1924. In veel van zijn werken overheerst de noodlotsgedachte; erkend als een der beste hedendaagse schrijvers, ook door ‘Letterkunde’; zijn roman Het Fregatschip Johanna Maria werd 1931 bekroond. Van Schendel verwierf in 1933 de Tollensprijs. Hij schreef ook de levensgeschiedenis van Shakespeare, 1910, en van Verlaine, 1927. Van 1939 de roman De zeven tuinen. Hij gaf 1904 de Minnebrieven van een Portugeesche non (Marie Alcoforado) uit. Van 1945 is zijn episch gedicht De Nederlanden, een loflied; van 1946 Het oude Huis, roman over de geschiedenis van een Amsterdams grachtenhuis.
Van Schendel begon als leraar in het Engels; hij gaf les aan een instituut te Stratford. Sedert 1921 woonde hij in Florence. Over hem een studie van J. Greshoff, 1934. Het proza van Van Schendel en Het Noodlotsidee bij Van Schendel in de Nieuwe Taalgids 1932, door W. Kramer. Achter De Menschenhater een bibliografie van Van Schendel van de hand van G.H. 's-Gravesande. Te Diest verscheen in 1944 een studie over Van Schendel door R. Pulinckx; verder G.H. 's-Gravesande, 1949; Dr. Stuiveling in 1950.