Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[S.F.J. Rau]Rau, S.F.J. -, 1765-1807, uit Utrecht, zoon van de hoogleraar Rau of Ravius in de Oosterse talen, 1786 predikant te Leiden, 1787 hoogleraar in de godgeleerdheid, 1795 ontslagen, 1797 hersteld, beroemd om zijn welsprekendheid. Bij de Ramp van Leiden in 1807 vond hij vrouw en kinderen ongedeerd onder de puinhopen, maar nog in ' zelfde jaar bezweek hij aan een ziekte. Hij had deel uitgemaakt van de dichterkring van Bellamy, Kleyn, Carp en Hinlópen en meegewerkt aan hun Poëtische Spectator, 1784. Hij ging met Bellamy de dichterlijke wedstrijd aan, wie de beste romance zou schrijven; hij dichtte Ewald en Elise, Bellamy zijn ‘vertelling’ Roosje. Van hem ook een der Zeven Donderslagen; zie daar. En een treurzang op de dood van Bellamy; verder oden. Bij zijn dood een Lofrede van Teissèdre l'Ange en een Lykzang van Bilderdijk. Onder zijn redevoeringen: De voortreffelijkheid van het Dichtvermogen, beschouwd in Job, Homerus en Ossian, onder invloed van Herder. |
|