[Johannes Henricus van der Palm]
Palm, Johannes Henricus van der -, 1763-1840, predikant te Maartensdijk, 1784, kwam in Nov. 1784 in kennis met de kring van Bellamy, over wie hij later zijn Herinneringen schreef. Zijn vader hield een kostschool te Rotterdam; de zoon nam vurig deel aan de Patriottische beweging. In 1787 vluchtte hij voor de Prinsgezinde Bunschoters; in 1788 werd hij wetenschappelijk raadsman bij Van de Perre te Middelburg. In 1795 werd hij lid v.h. Voorlopig Bestuur van Zeeland en plantte hij de Vrijheidsboom. Hij werd 1796 hoogleraar te Leiden in de Oosterse talen, toen Rau was afgezet. Van 1799-1805 was hij de Agent van Nationale Opvoeding; de Schoolwet van 1806 is grotendeels zijn werk. In 1805 werd hij weer hoogleraar, nu in de gewijde dichtkunst en de welsprekendheid; sedert was hij als schrijver en redenaar een der meest gevierde landgenoten: Leerredenen bij bundels; Bijbel voor de jeugd, 1811. Zijn proza is gevormd naar het voorbeeld der Klassieken; zijn redevoeringen stonden op hoog peil, b.v. die Over den waren aard der welsprekendheid en Over het versmaden van de regelen der kunst, ± 1810, gericht tegen de treurspelen en heldendichten van F. klassiek model. In 1816 won hij met zijn Geschied- en Redekonstig Gedenkschrift over de verlossing van 1813 de ƒ700 uitgeloofd door Van Kinsbergen; de keurmeesters waren Cras, Hooft, D.J. v. Lennep en M.C. v. Hall. Hij werd de redenaar bij alle gelegenheden met Tollens als dichter. Zij hielden Nederland voor 't gelukkigste land; zo in V.d. Palms redevoering op Het