[Andries van der Meulen]
Meulen, Andries van der -, kreeg 1501 van de stad Oudenaarde ‘eene geldelyke heuschede’ voor een refrein ter ere van de verloving van Karel van Oostenrijk met een dochter van Lodewijk XII van Frankrijk. Hij schreef een Boucxkin van der Ketyvigheyt (slechtheid) der menschelicker naturen, overgezet uit het L. van Innocentius III, 1543; met houtsneden. Daarin een voorstelling van de pijnen in de hel:
Dien dagh zal zijn een dagh van thoorne,
Den dagh van anxte voor de verloorne...
Het lange gedicht is uit het L., doch naar inhoud en vorm een zuiver Vlaams werk geworden. Hij was toen 52 jaar en schreef:
De sinnen die my God heeft ghegheven
Hebbe ick in een onreinigh leven
Besteedt, ten snooden ende vulen daden
In ydel dichten, onreine Balladen.
Misschien is ook D'ystorie van Saladine van hem; 200 coupletten van 8 regels; hij was een ‘excellent rhetorisien’ en ondergriffier van Oudenaarde.