Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Geschiedenis der Letterkunde]Letterkunde, Geschiedenis der -,; begin te vinden in de Bibliotheca Belgica van Valerius Andreas, 1588-1655, hoogleraar te Leuven. Dit is een woordenboek met vermelding van beroemde Nederlanders, waaronder ook letterkundigen. Daarop volgde het Panpoëticon Batavum van Lambert Bidlo, 1720; afbeeldingen van dichters met bijschriften. In de 18e eeuw levensbeschrijvingen als die over Jan Punt door Simon Styl, 1781. En verhandelingen, zo als van Feith Over het Heldendicht, ook van 1781. De ‘vader der geschiedbeschrijving onzer letterkunde’ is Hendrik van Wijn, maar hij kwam niet verder dan tot in de 16e eeuw in zijn Historische en Letterkundige Avondstonden, 1800. Ockerse en Antoinette Kleyn beschreven de ontwikkeling van Bellamy. In antwoord op een prijsvraag van 1804 schreef Jeronimo de Vries de eerste Gesch. der Ned. Dichtkunde, uitgegeven 1810; 2e druk 1836. Daarop volgde J.F. Willems met zijn Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, 1819-'24. En Willem de Clercq met de zijne over de Invloed der vreemde letterkunde, 1821-'24, antwoord op een prijsvraag van het Instituut. Van 's-Gravenweert schreef 1830 een Essai sur l'Histoire de la Littérature Neerlandaise; N.G. Van Kampen een Beknopte Gesch. der Ned. Letteren in 3 delen, 1821-26. Ook Collot d'Escury behandelde het onderwerp in Hollands Roem, 1824-'44. Witsen Geysbeek schreef van 1821-'27 zijn Biographisch Wdb. der Ned. Dichters. Siegenbeeks Beknopte Geschiedenis is van 1826. De nieuwe tijd begon met kritiek in De Vriend des Vaderlands, De Gids en De Spectator. De beoefening van de letterkundige geschiedenis als wetenschap is een verschijnsel der Romantiek. De moderne grote man is de Duitser Hoffmann von Fallersleben, die de Nederlanders opwekte en zelf voorging. zie daar. Zo verscheen in 1851 het standaardwerk Gesch. der Mnl. Dichtkunst van Dr. W.J.A. Jonckbloet, voltooid 1855, en zijn Gesch. der Ned. Letterkunde, 1868-'72. Daarnaast die van Vloten en minder omvangrijk die van Hofdijk, 1853-'56. Voor Vlaanderen Serrure, Letterk. Gesch., 1872. Snellaert, Ned. Dichtkunst in België, 1838; Ten Brink schreef 1882-'87 over Onze hedendaagsche Letterkundigen, aangevuld uitgegeven in 1888-'89 als Gesch. der N. Ned. letteren in de XIXe Eeuw. In 1897 verscheen zijn Geïll. Gesch. der Ned. Letterkunde. Van de nieuweren: Twee standaardwerken zijn: G. Kalff, Gesch. der Ned. Letterk., 7 dln, 1906-'12, en J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. Letterk., 5 dln., 1908-'21, 2e dr. 7 dln., 1922-'27. J. Prinsen, Handboek tot de Lett. Gesch., 1916, 3e dr. '28. L.D. Petit, Bibliographie der Mnl. letterkunde, 1888-1925; C.G.N. Vooys, Historische Schets, 1908; Dr. C.P.E. Lecoutere, Schets van den ontwikkelingsgang, 1918; J. Greshoff en J. de Vries, Gesch. der Ned. Letterk., 1925; De Raaf en Griss, Zeven Eeuwen; F. Bastiaanse, Overzicht v.d. Ontwikkeling der Ned. Letterk., 1921-'27; P. Kenis, Overzicht der Vlaamsche lett. na Van Nu en Straks, 1930. Vervolg op de Gesch. der Vlaamsche Letterk. van Coopman en Scharpé, 1910. Daarnaast Vermeylen, Van Gezelle tot Heden. In 1938 Dichterschap en Werkelijkheid van Van Leeuwen; zie daar. In 1939 begint de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, onder hoofdredactie van Dr. F. Baur, in 10 delen. Het eerste deel bevat de Inleiding over de historiografie en methodes der literatuur van Baur; veroordeeld door M. ter Braak als buitengewoon slecht van stijl en begrip. | |
[pagina 305]
| |
J.L. Walch, Nieuw Handboek der Nederl. Letterk. Gesch., 1940; 21947, ter vervanging van het Handboek v. Prinsen. Ger. Knuvelder, Handboek tot de gesch. der Ned. Letterk., 1948 vlg. In de serie ‘Petits dictionnaires des lettres et des arts en Belgique’ is verschenen een ‘Dictionnaire des littérateurs,’ samengesteld door prof. François Closset, Raymond Herreman en Etienne Vauthier. Hierin zijn korte bio- en bibliographische aantekeningen bijeengebracht over Frans en Vlaams schrijvende auteurs. |
|