[Jan Hermansz. Krul]
Krul, Jan Hermansz. -, 1602-'46, smid te Amsterdam, R.K. en toch ijverig lid van In Liefde Bloeyende. Zijn Diana, blijspel, werd er 1623 opgevoerd. Verder gaf hij Zinnebeelden en Minnedichten; vooral ook Pampiere Wereld of wereldlicke oeffeninge, 1644. In 1634 had hij het plan geopperd tot stichting van een musyck-kamer, een concertgebouw, maar deze had geen levensvatbaarheid. De Inleydinge had plaats in Mei 1634 door de ‘Uyt-beelders’ Musica, Rhetorica, Liefde en Apollo.
Krul was ook een vruchtbaar toneelschrijver. Uit het F. vertaalde hij Tirannige Liefde en Blinden Minnaar van Smirne. Na zijn Diana kwamen er van 1628-'45 tien stukken in de trant van Rodenburg, meest ‘bly-eyndende spelen’, waarin heel wat gebeurt, afgewisseld met lyrische ontboezemingen en liedjes. Daarnaast invloed van Hooft, bv. in het herdersspel Alcip en Amarillis, 1639, en in Cloris en Philida, 1631. Zijn klucht Drooghe Goosen, 1632, is een vrijagespel; Goosen overlegt met zijn moeder, welke vrijster hij zal nemen.
Zijn Amstelsche Linde ofte 't Hof der Nimphen is een liedboek van 1627.
Veel pochen op 't vermaeck
en 't schoon van Linde-pracht,
Maer d'Amstel bralt met pronck
van 't Maeghdelijck geslacht.
Van hetzelfde jaar als dit wereldse liedboek ook een geestelijk bundeltje Wereldt-hatende Noodtsaekelyck.
Ook dichtte Krul een bundel emblemata, Het A.B.C. der Minnen, 1628, vermeerderd opgenomen in de Pampiere Wereld als Minnebeelden.
Van 1628 zijn de Vermakelycke Uyren; de Minne-Spieghel ter Deughden verscheen 1639, sterk onder invloed van Cats. Vooral vereerde hij Rodenburg, die in de Amsterdamse Kamer zijn beschermheer was. Rembrandt schilderde zijn portret; nu te Kassel.
Proefschrift over Krul van G. Morre, 1894.