[klucht]
klucht, ontwikkelde zich uit de M.E. sotternieën, esbatementen en cluyten in 't begin der 17e eeuw tot het hogere blijspel: Bredero, Coster, Hooft, later Asselyn en Bernagie. Maar dat waren de uitzonderingen. De kluchten der 17e eeuw zijn buitengewoon talrijk. Zij behandelen de toestanden en verhoudingen in 't maatschappelijk en huiselijk leven in kleurige volkstaal, maar ook dikwijls zeer plat en onfatsoenlijk. Tegen het einde der 17e eeuw de invloed van 't F. blijspel en daardoor een streven naar meer zedelijkheid en fatsoen.
Ofschoon er onder de kluchten veel goed werk voorkomt, werden ze veel lager gesteld dan de ernstige stukken:
Hoe hoogh men drave in stijl en toon,
Het Treurspel spant alleen de kroon.
Van Vloten gaf uit Het Ned. kluchtspel tot de 18e eeuw, 2e druk 1881; Van Moerkerken Het Ned. Kluchtspel in de 17e eeuw; 1899.
Kluchten der 17e eeuw, bij Samuel Coster, Bredero, Hooft, Starter, Huygens' Trijntje Cornelis, Blasius, Jan Vos, W.D. Hooft, Nooseman, Tengnagel, Focquenbroch, Paffenrode, Asselijn, Bernagie.
Stoett gaf in 1932 Drie kluchten uit de 16e eeuw uit, over een dronkaard, een hoereerder en een speler, nl. De Schuyfman, Hanneken Leckertant en De Katmaecker.
In de Wereldbibliotheek verscheen een uitgave van Vier excellente kluchten uit de 16e eeuw, n.l. Een spel van drie minners, Cornelis Everaert's Esbatement van den visscher, Louris Jansz' Cluyt van onse Lieven Heers minnevaer en G.H. van Breughel's Cluchte van d'een ende d'ander. Met inleiding van Dr. J.J. Mak; 1951.