Winkler Prins, toen predikant te Tjalleberd, en De Hoop Scheffer, zijn kamergenoot, een nieuw tijdschrift op; Braga, 1 Dec. 1842, zonder vermelding van de namen der redacteuren. In het eerste jaar leverde Ten Kate het voornaamste en het beste; toen trok hij zich terug. Hij dichtte 1843 Hollands Muze over 't verval der dichtkunst; Bakhuizen wees in de Gids dit ‘Bilderdijksch manifest’ af. In 1845 werd Ten Kate predikant; sedert maakte hij alleen nog bijbelse en stichtelijke verzen en vertalingen, alles in menigte. Hij vertaalde werk van Dante in terzinen, 1847. Predikant te Middelburg 1850, te Amsterdam 1860; preekte ook in zijn gedichten. Vertaalde werk van Tasso, Schiller, Tegner, Andersen. ‘De getrouwste uitdrukking van zijn talent’ was zijn gedicht De Schepping, 1866; 2e deel 1867; 3e dr. 1869; vertaald in 't D., E. en Zweeds; poging om de wetenschap dienstbaar te maken aan het geloof: Geloof en steenkool! spotte Multatuli. 't Gedicht is in de trant van Bilderdijk. Opgedragen aan koningin Sophia.
Ten Kate voegde uitvoerige aantekeningen bij zijn groot gedicht, over de geschiedenis van de aardkorst. Hij legde de 7 Scheppingsdagen uit als 7 tijdperken van vele duizenden jaren. In 1869 kwamen De Planeten; in 1871 De Vier Jaargetijden.
Onder zijn vertalingen zijn het verdienstelijkst Maria Stuart van Schiller, 1866, Faust van Goethe, 1878, en Frithiofsaga van Tegner, 1860. Ten Kate ging door met zijn verzenbundels en grote gedichten als De Nieuwe Kerk van Amsterdam, 8 zangen, 1885, een geschiedkundige berijming, en met vertalingen: Tasso, Dante, Goethe, Milton. Niemand van de domineedichters werd zo bespot in de Grassprietjes als ‘de koning der Cantate’. Studie over hem van J. Ch. Blok, 1889.