[Jacoba van Beieren]
Jacoba van Beieren, heldin van een treurspel van Rodenburg, 1638; van Paffenrode, 1662, in het drama Willem van Arkel; van Cornelis Sweerts, 1691; in Parnastaal, van Jan de Marre, 1736; van Coenraad Droste, 1714. Rijmbrief Jacoba aan Frank, 1773, van Betje Wolff. Van A. Loosjes in 1790 een dramatische schets, Frank van Borselen en Jacoba; 5e druk 1855. Pieter Vreede, treurspel 1808; opnieuw door Loosjes 1810.
Jacoba en Bertha is een romantisch verhaal van J. v. Lennep, 1829; daarin is Bertha, de dochter van Willem Eggerts, haar vertrouweling. Zijn gedicht Jacobaas weeklacht op het Huis te Teylingen droeg hij 1838 voor in het Instituut.
Ook treedt Jacoba op in het drama Albrecht Beyling van Sifflé; daar heeft zij op grond van Bilderdijks Vad. Gesch. een zeer slechte rol. Zie Sifflé.
Verwey behandelde haar leven in een drama; Mw. Steenhoff-Smulders in een roman, 1908. Zo ook Vrouw Jacob van Ina Boudier-Bakker, 1934.
Studie van Willemine Peletier, Jacoba in het Ned. treurspel, 1912.
Ook werd Jacoba's geschiedenis fantastisch voorgesteld in De Gek van 's-Gravenhage van H. v. Peene, 1846. En behandeld in een oratorium door Em. Hiel, 1876, met muziek van J.B. v.d. Eeden.