[Willem van Hildegaertsberch]
Hildegaertsberch, Willem van -, ‘spreker’ van groot talent uit de 14e eeuw, van wiens werk veel overgebleven is; geb. ± 1350, trad op vóór 1375, leefde nog in 1408. Hij sprak aan 't grafelijk hof, 1382, en voor andere hoge heren. In zijn werk vindt men stichtelijke stukken, fabels, boerden, historische gedichten. Latijn kende hij niet, maar Boendale kende hij des te beter.
Const is die alrehoochste schat
Die men ter werelt ye besat,
Zo had Boendale ook betoogd in zijn hoofdstuk: Hoe dichters dichten sullen. Willem voegt er aan toe:
..gherechte dichters zeede
Dat is, die waerheit bringhen voert.
Maar hijzelf komt niet verder dan zachte ironie, zo als in het hekeldicht Van Mer, d.i. over het woordje ‘maar’.
Onder zijn gedichten: Vanden Sacramente van Aemsterdam, het verhaal van het vinden van de ouwel en van de mirakelen.
Over de vrouwen is Willem het meer met Maerlant eens dan met Boendale; één van zijn stukken heet Wat een reyn wijff waerdich is.
Allegorische personen treden bij hem op: Rede, Trouw, Gerechtigheid. Overal wekt hij op tot een goed leven, om zalig te sterven. Met ‘wychelinge’ (tovenarij) moet men zich niet afgeven. En men moet niet letten op wat de priesters doen, maar wat zij leren: ook uit een slechte mand kan men goed zaad strooien.
Tot zijn beste werk behoort de sproke van Sinte Gheertruden min; ook zijn boerden zijn levendig verteld.
In zijn gedicht ‘Hoe d'ierste partien in Hollant quamen’ koos hij partij voor ‘Hertoghe Willem’ en tegen ‘des keysers wijf van Romen’; het is het verhaal van 't begin der Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Willems werken zijn uitgegeven door Bisschop en Verwijs, 1870.