Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Johannes Petrus Hasebroek]Hasebroek, Johannes Petrus -, 1812-'96, zoon van een apotheker te Leiden, kleinzoon van Kleyn; trok uit met de Leidse studenten, romantisch dichter. Zijn eerste gedicht was Bilderdijks dood, 1833. Hij vertaalde gedichten van Thomas Moore, 1836; van 1837 is zijn eerste bundel Poëzy. De Tiendaagse Veldtocht had hij meegemaakt met Gewin, Van der Linde, de beide Veders, Heije. Kneppelhout, Beynen en Beets behoorden met hem tot de in 1833 opgerichte studentenrederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, opgericht als daad van verzet tegen Prof. Siegenbeek. Zo werd 1836-'43 de pastorie van Heilo de verzamelplaats van een letterkundige kring. Gastvrouw was zijn zuster Betsy; gasten waren Beets in de eerste plaats, maar ook Potgieter en Bakhuizen, Van Lennep en Willem de Clercq, Gewin, Kneppelhout en Brill, Geertruida Toussaint, Beijnen, Koenen, Da Costa en Hofdijk. Reeds in 1837 sprak hij van de ‘zwarte verbeelding van Byron,’ nog vóór Beets gewaagde van zijn zwarte tijd. Aan de sentimentaliteit heeft hij even goed zijn deel als Hildebrand; hij | |
[pagina 202]
| |
geeft in zijn boek overpeinzingen en stemmingen weer. Dit boek was Waarheid en Droomen, schetsen verschenen onder ps. Jonathan; een van de werken, geschreven uit Kopiëerkunst des dagelijkschen levens. In zijn boek komen 12 typen voor, uit de lagere standen: Zeeuwse arbeider, Rotterdamse sleper, haringkoper enz. Zo ook bij Hildebrand, doch daar veel meer levend. Beiden staan onder invloed van Lamb en Dickens; Hasebroek heeft zelfs zijn schuilnaam Jonathan aan Lamb te danken. Een andere naam kreeg hij van Hecker in Quos Ego, 1844: ‘de waterlandsche kwezel.’ Als dichter gaf Hasebroek in 1859 zijn Windekelken uit en in 1864 de Nieuwe Winde-kelken, vroom en zachtzinnig. Hij bezorgde in 1861 de Kompleete dichtwerken van Da Costa. In 1890 kwam Een Dichter-Album, zie daar; een letterkundige studie over het vriendenalbum van zijn grootvader Kleyn. Hasebroek was van 1840-'49 predikant te Breda, van 1849-'51 te Middelburg, daarna te Amsterdam; man van het Réveil. Studie over hem en Brieven van hem aan Potgieter en aan De Gids over 1836-'40 uitgegeven door J.H.J. Willems, 1939, die zijn proefschrift aan Hasebroek wijdde, over de jaren 1830-'40. |
|