komst van Prins Willem te Enkhuizen; in 3 hoofddelen: 1o. de inneming van Den Briel; 2o. de reis van De Rijk naar Engeland; 3o. de ondernemingen van de Geuzen uit de havens van Vlissingen en Vere. Aan het slot treedt ‘De Hoop’ op, die aan Prins Willem in een reeks van beelden de toekomst van Nederland laat zien tot en met de verheffing van Willem IV. Van Haren had mede het oog op zijn eigen tijd; hij herdacht Fagel, 's-Gravesande en Leeuwenhoek, Bynkershoek en Boerhave; hij maakte melding van Voltaire.
Het gedicht werd ‘beschaafd en opgesierd’ door Bilderdijk, met een opdracht aan Prins Willem V, Dec. 1784. En met dank aan Feith, die hem geholpen had ‘aan de volmaking van dit werk.’
Van Haren had altijd Frans gesproken; eerst op zijn 55ste jaar begon hij, na studie van Bor, Van Meteren, Hooft en Vondel, met Ned. verzen. Zijn grote gedicht is een verheerlijking van de Prins van Oranje in een reeks van ontboezemingen over de grootse daden bij de strijd tegen Spanje. De Geuzen, opnieuw uitgegeven in het Pantheon en in 1943 door Arnold Stakenburg.