[Hendrik Frederik]
Frederik Hendrik, bezongen door Vondel in zijn lierzang Begroetenis en in zijn Princelied, beide 1625; in de Geboortclock ter gelegenheid van de geboorte van Willem II, 1626; De Verovering van Grol, 1627. Opnieuw heeft Vondel de stadhouder in 1628 begroet met Amsteldams Wellekomst; verheerlijkt in een Zegesang, Sept. 1629, en met een sonnet voor de Triomfeerende Aemelia; in 1632 gevolgd door de Stedekroon. Ook Hooft had hem in 1629 geprezen in zijn Hollandsche Groet, en opnieuw in de Klachte der Princesse van Oranjen; hij droeg hem zijn Ned. Historiën op. ‘Maar vermoedelijk begreep de prins zo min de verzen van Vondel als het proza van Hooft. De schilder- en de bouwkunst waren zijn uitspanning’. (Huet.)
Pieter Nootman(s) verdedigde hem na de vergeefse belegering van Leuven in 1635 in zijn gedicht Orangens-Leliens-Blijf-Faem. J. v.d. Veen dichtte Zegezangen; Anslo bouwde een Zegetempel. Geraert Brandt dichtte bij de uitvaart Het Klaghende Hollandt. Ook Westerbaen dichtte een Uytvaert, vertaling van het L. van Barlaeus.
Loots dichtte een Lofzang op Frederik Hendrik.
Onderwerp van een dramatisch stuk van J. Huf van Buren, De Stedendwinger, geschreven voor de kroningsfeesten van 1898, maar niet aanvaard.