Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Duytse Lier]Duytse Lier, 1671, bundel minnedichten van Jan Luyken; zie daar. Opnieuw uitgegeven door Dr. Maurits Sabbe in het Pantheon. Opgedragen aan Antonides, gewijd ‘Aan de Juffrouws’. Antonides had Mars de bepluimde helm opgezet, nu zou Luyken ‘de schoone Venus met een geschakeerde rozekrans kronen.’ Hij zong voor de ‘allerschoonste voorwerpzels der aarden’. Boven de gedichtjes staat de zang-wijze aangegeven. Gedicht voor zijn aanstaande, Maria de Oudens. 't Boekje heeft 10 afdelingen, elk met een emblema, liederen, verhaaltjes. In 't eerste deel al dadelijk Lucella met de verheerlijking van de liefde: Liefdens-hof braveert het al,
Laat 'et haaglen, laat 'et waajen,
Laat den Hemel blixems swaayen,
Met een sware donder val.
Andere liederen verheerlijken de natuur: De dageraat begint te blinken,
De Roosjes zijn aan 't open gaan;
De Nuchtre Zon komt peerlen drinken,
De zuyde wind speelt met de blaan.
Daarnaast andere gedichten: De bloemenkrans braveert de gouden kroon,
Die 's konings zorg bij nacht doet waken:
Geruster zit men onder daken
Van riet geboud, als op den hoogen troon.
Toen Luyken tot bekering kwam, kocht hij alle exemplaren van De Duytsche Lier op. Hij kocht er meer op dan er verschenen waren: men had ze al nagedrukt. |
|