Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[drama]drama, eerst kerkelijk; evangelische verhalen en heiligenlegenden werden in de kerk dramatisch voorgesteld, aanvankelijk door priesters, met hulp van akolythen en andere klerken, later ook met medewerking van leken, verenigd in geestelijke gilden. Van deze liturgische en geestelijke drama's is niets over bij ons; in de F. letteren zijn 40 gedramatizeerde Maria-mirakelen be- | |
[pagina 127]
| |
waard. Van het wereldlijk drama zijn de oudste stukken uit de 14e eeuw: één spel van den Winter ende van den Somer, 3 abele spelen en 6 kluchten. Uit de 15e eeuw de geestelijke drama's, de mirakelspelen en de moraliteiten; van het wereldlijk drama is niets over dan 2 Tafelspeelkens en de beide kluchten van Playerwater en Nu noch! Het toneel werd opgeslagen op de markt; men speelde 's namiddags. De plaatsen van de handeling waren naast elkaar in een ‘huseken’ of ‘camere’, de hemel, het paradijs. Jeruzalem enz. De hemel kon door gordijnen worden afgesloten; zo ook de hel. De ‘husekens’ werden ook gebruikt voor de wagenspelen. De voorstelling werd met een proloog geopend. De vrouwenrollen werden vaak door vrouwen gespeeld. De ‘boekhouder’ vervulde de rol van souffleur. Wanneer de dichter wenste, dat een bepaald gedeelte der voorstelling langer te zien bleef, dan kwam er een tooch: de optocht bleef stilstaan; Maria, biddende, Maria op haar doodbed, de open hemel, telkens het meest spannende of het mooist uitgedoste, bleef langer zichtbaar. De indruk van de tooch werd versterkt door zang of muziek. In de mysteriespelen zong men kerkliederen; in de kluchten vrolijke deuntjes. De Rhetoryckers speelden dikwijls hun stukken ook in andere steden. De spelen werden besloten met een ‘naeprologhe’. De vertoners waren geen beroepsspelers, doch burgers, leden van de Kamers van Rhetorycke. In de 17e eeuw komt naar 't klassieke voorbeeld van Sophokles de grote verandering; zie verder Heynsz, Kolm, De Koningh, Rodenburg, Coster, Bredero, Starter, Hooft en Vondel. Komen ook de kluchtspeldichters. Dan Nil volentibus arduum en de dichtgenootschappen. De blijspeldichters Asselijn, Alewijn, Langendijk. In de tweede helft der 18e eeuw is het drama van minder belang: zie Feith, Styl, Bilderdijk, Kinker, Helmers en Tollens. Het aantal uit het F. vertaalde stukken was nog altijd zeer groot, maar het nieuw-klassieke drama maakte onder de invloed der Verlichting plaats voor het burgerlijk toneel; Diderot had het voorbeeld gegeven; Betje Wolff vertaalde zijn Natuurlijke Zoon, 1774. Een groot aantal stukken volgden nu in proza, over het leven niet meer van koningen en helden, maar van gewone mensen. Nu ook veel spelen uit het D. van Gellert, Cronegk, Gessner, enz. Lessing vertaald sedert 1774, Schiller sedert 1789; Don Karlos van M.E. Post, 1800 van M. Westerman; Maagd van Orleans en Maria Stuart van Kinker, 1807. Goethe werd overgebracht sedert 1781. Inzinking van het toneel in de eerste helft van de 19e eeuw; gezwollen vertalingen, platte kluchten, zangspelen en draken als Lazaro de Veehoeder of Misdaad en Wraak. Ernstig streven naar verbetering van Wiselius en Van Halmael; scherpe kritiek van Potgieter en Kneppelhout; wederopleving met Schimmel. Ook in het midden der eeuw enkele goede spelers: Anton Peters, Mw. Kleine-Gartman, daarna Willem van Zuylen, Dirk en Jaap Haspels, Cath. Beersmans en de Bouwmeesters. J. v. Lennep wist 1851 de belangstelling van de Koning te winnen voor toneelhervorming; een commissie werd ingesteld met Van Lennep, Schimmel en De Bull als medeleden. Deze kwam met plannen, die voorlopig onuitgevoerd bleven. In 1869 kwam Mr. J.N. v. Hall op het Letterk. Congres te Leuven op die plannen terug. zie Tooneelverbond. Na 1880 een groot aantal toneelschrijvers: Jo van Ammers-Küller, Joh. Broedelet, Bernard Canter, Suze la Chapelle-Roobol, H. Dekking, Van Eeden, Emants, Feber, Heijermans, Mw. Roland Holst, Kelk, Mijnssen, H. Martin, Top Naeff, Inte Onstman, Querido, Mw. B. Ranucci-Beckman, H. Roelvink, C.P. v. Rossum, F. Rutten, N. v.d. Schaaf, W. Schürmann, Mw. Simons-Mees, N. v. Suchtelen, B. Verhagen, A. Verwey, Jan Walch, A. den Hertog. Het drama verdeeld in treurspel, toneelspel, blijspel, klucht. Bij elk drama in het verloop der handeling de expositie of uiteenzetting, de intrigue of verwikkeling, de peripetie of plotselinge ommekeer, de beslissende wending en de catastrophe of ontknoping. In elk drama is eenheid van handeling nodig; volgens de z.g. wetten van Aristoteles ook eenheid van plaats en tijd; zie A. Standaardwerken: Drama en Tooneel door Dr. J.A. Worp; Het drama en tooneel in hun ontwikkeling door Dr. L. Simons, in 5 delen, 1921-'32; Het decoratief en de opvoering van het Mnl. drama, proefschrift van Dr. Endepols. C.N. Wybrands, Het Amsterdamsch Tooneel van 1617-1772. Verder Vondels Dramatiek van L. Simons; Tooneel en Gemeenschap van J.B. Ubink, 1927; Tooneelherinneringen, 3 delen over de laatste helft der 19e eeuw, door Dr. M.B. Mendes da Costa, 1900-'29; J.H. Gallée, Dramatische Vertooningen gedurende de M.E., 1873. Drama en tooneel in Suid-Afrika, door F.C.L. Bosman, deel I, 1928. Dramaturgie, door Balthazar Verhagen. Inleiding tot de dramatologie, door H. van Wagenvoorde, 1948; eerst verschenen in Tooneelschild | |
[pagina 128]
| |
van 1946. Het Drama en het Toneel bij Multatuli, door Dr. H. de Leeuwe, 1949. |
|