Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Aagje Deken]Deken, Aagje -, 1741-1804, uit Amstelveen, opgevoed in ‘de Oranje-appel’, het weeshuis der Collegianten te Amsterdam; gezelschapsjuffrouw bij Mw. Bosch en verpleegster van haar zieke dochter Maria. Toen deze in 1773 gestorven was, gaf Aagje haar gemeenschappelijk werk uit als Stichtelyke Gedichten, 1775. Sedert 1777 woonde en werkte zij samen met Betje Wolff. Zij leefde in bekrompen omstandigheden, toen zij bij Betje kwam inwonen, doch in 1783 erfde zij ± ƒ20 000. De dames Wolff en Deken leefden daardoor en door de opbrengst van haar werken in welstand, ook in de 10 jaren van haar verblijf in Bourgondië. Toen verspeelden zij haar fortuin door 't bankroet van haar zaakwaarnemer; zie Betje Wolff. In de Haagse jaren leverden zij vooral vertaalwerk. Aagje schreef o.a. nog haar opvoedkundige Liederen voor den Boerenstand, 1804; het zijn boeren, die naar de ‘Philomeelen’ luisteren. Nog in het zelfde jaar werd zij, negen dagen na Betje, uit het leven verlost. Aagje Deken schreef een groot rouwdicht bij de dood van Bellamy. In haar droevige laatste jaren kwam nog haar boekje Iets voor Ouderen en Kinderen; zij betoogde daarin reeds, dat Van Alphens Gedichtjes niet kinderlijk genoeg en dat diens godsdienstige versjes helemaal niet kinderlijk waren, en zij gaf als haar laatste werk een geestig bundeltje kinderverhaaltjes. Verdere werken, zie Betje Wolff. Archivalia betreffende Aagje Deken en Betje Wolff, uitgegeven door H.A. Höweler, 1949. |
|