[J.J. Cremer]
Cremer, J.J. -, 1827-'80, bekend door zijn Over-Betuwsche en Betuwsche Novellen, die hij ook overal in het land voordroeg: de zeven hoofdzonden, gelijk die zich vertonen in een boer. Cremer leverde verder in Wouter Linge een pleidooi voor de Maatschappij van Weldadigheid, 1860; in Fabriekskinderen een protest tegen kinderarbeid, 1863; bekroond door de wet van Van Houten, 1874. De roman Anna Rooze, 1867, keert zich fel tegen de voorlopige hechtenis en in zijn Tooneelspelers, 1875, kwam Cremer op tegen de vooroordelen tegen hun stand. Hij behoorde tot de kring van de Ned. Spectator met zijn vriend Keller. Eerst was hij schilder, toen schrijver van een historische roman, De Lelie van 's-Gravenhage, 1851; pas daarna werd hij de verhaler der novellen; hij is de bekendste Ned. schrijver van de dorpsnovelle in dialect; bewonderd door de tijdgenoten, behalve door Huet, die schreef over Cremers ‘banketbakkersgaven’. Het dialect van de boeren is heel fatsoenlijk gemaakt. Van 1853-'71 schreef Cremer een aantal sentimentele Ned. novellen: Kees Springer, Arme Samuel. Cremers kracht lag in de novellen, niet in de romans: Daniël Sils, 1856, Anna Rooze, 1867; Dokter Helmond, 1869. Sedert 1857 woonde Cremer in Den Haag; in 1878 schreef hij zijn laatste Betuwse novelle: 't Hart op de Vêluw. In zijn roman 1873: Hanna de Freule treden voor 't eerst werklieden op tegen de patroons, maar dit werk is een mislukking. Cremers toneelspelen, Emma Berthold en Boer en edelman zijn herhaaldelijk gespeeld. Emma verscheen 1869 in het Geïllustreerd Stuiversmagazijn; het is een strijd tegen laster, met een scherpe verdeling van het mensdom in deugdzamen en ellendigen. In 1874 kwam ook nog Titulair, klucht of geen klucht.
Cremers laatste novelle Monte-Carlo, 1880 uitgegeven door Gerard Keller. Navolgers Justus van Maurik en A. Werumeus Buning.