[Willem de Clercq]
Clercq, Willem de -, 1795-1844, beantwoordde 1824 de prijsvraag van het Kon. Ned. Instituut: Welken invloed heeft vreemde letterkunde gehad op de Nederlandsche? Bekroond met de gouden erepenning. Hij had L. en Gr. geleerd door privaatles, doch gevoelde zich meer aangetrokken tot de nieuwere letteren. Hij bewonderde de Frans-klassieke werken en genoot van Talma, toen deze Achilles voorstelde in Iphigénie van Racine. Maar ook Bilderdijk trok hem aan. Hij zelf was zich bewust geworden van zijn gave, om te improviseren; het was in het jaar 1815, toen hij verloofd werd met Caroline Boissevain. Hij dichtte voor de vuist verzen op een onderwerp, hem door anderen opgegeven. Na 1821 trad hij ook voor gezelschappen op. Hij was in 1820 bevriend geworden met Da Costa, die hem in 1822 bij Bilderdijk bracht.
De Clercq begon als korenkoper te Amsterdam. In 1820 schreef hij zijn Verhandeling over de Vrijheid van Handel voor de Mij. van Letterkunde. In 1822 werkte hij mee aan de Memorie over de Graanhandel, door de kooplieden gericht tot de Koning. In 1824 werd hij secretaris van de Handelmaatschappij; tot 1831 woonde hij dus in Den Haag. In die 7 jaren vindt men 150 improvisaties vermeld, hoe langer hoe meer evangelie-verkondiging in de geest van het Réveil; in 1828 had hij voor 't eerst een ‘oefening’ bijgewoond.
Het proza van De Clercq wint het van zijn gedichtjes. Dit blijkt ook uit zijn verhandeling over De Cid, voorgesteld als het Ideaal van den held der Middeleeuwen. Deze verhandeling vertolkt de gevoelens van de Romantiek in de Nederlanden.
Willem de Clercq naar zijn dagboek, 1888, door Prof. Dr. Allard Pierson; 1811-'44. Deze schreef over hem in zijn Oudere Tijdgenoten. Van 1938 W. de Clercq, de mensch en zijn strijd door E.E. te Lintum.