Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Citadelpoëzie]Citadelpoëzie, de gedichten ter verheerlijking van Nederland in de strijd tegen België, 1830 en volgende jaren. Genoemd naar de dappere verdediging in 1832 van de Citadel van Antwerpen door Chassé. B.v. De Jager op Verlof, ‘toegezongen aan het Utrechtsche jagerkorps’ door Mr. S.H. Vernede; Aan Neerlands Krygslieden in Nov., 1830, door G.H. v. Senden, predikant te Middelbert; De Roemvolle Dood van Van Speyk, door Petronella Moens, 1831; A. v. Halmael, Ter Nagedachtenis aan Van Speyk, 1831. Van 1831 ook De Heldendood van Van Speyk van H.H. Klijn. Tollens dichtte Avondbede in Dec. 1830, 's Konings Verjaardag, De algemeene bededag, De val der Citadel, Aan Chassé; Christemeyer, Vad. Uitboezemingen; Van Eelde, Krijgszang voor mijne wapenbroeders; Thouars, Londen en Parijs of de hel op aarde; Zimmerman, Installatie van den Belgischen regent, Erasmus II; A. Beeloo, Zelfopoffering van Van Speyk, 1831; A. v.d. Hoop, De Tiendaagsche Veldtocht, 3 drukken 1831; Aan generaal Chassé, 1833. Een Noord-Nederlander aan de oproerige Zuid-Nederlanders, door Jan ten Brink, 1830. C. Loots, Bij de heldendood van Van Speyk, 1831. En in 1832: Chassé op het puin der Citadel. A.W. Engelen gaf in dit jaar zijn Dichtstukjens uit. Zie ook Immerzeel. Van Lenneps toneelstukje Het Dorp aan de Grenzen bezorgde hem de orde van de Ned. Leeuw; zijn Dorp over de Grenzen maakte minder opgang, maar de dichter werd toch in 1832 lid van het Kon. Ned. Instituut. Hasebroek, Gewin, Van de Linde, de beide Veders, Heije en Goeverneur namen deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Prof. N.G. van Kampen gaf 1834 een Gedenkboek van | |
[pagina 93]
| |
Neerlands moed en trouw uit. Reeds dadelijk in 1830 verscheen het Tafereel van de Belgische onlusten, in dichtmaat, van D. Valkenburg: De beste keus, die u ter redding over is,
Is deze: toont berouw
en vraagt vergiffenis!
Zo dichtte J. Olivier Merkwaardigheden uit den Tiendaagschen veldtogt, 1834: Tot leering, Vorsten van Euroop'!
Bid ik u, komt en ziet:
Getrouwer, braver Vorst en Volk
Vindt gij op aarde niet!
Tot de Citadelpoëzie behoort ook Het Slot Loevestein in 1570 door J.F. Oltmans, 1833; zie daar. In 1833 ook Welkomstgroet aan de verdedigers der Citadel van W. Kraan. Verder E.W. van Dam van Isselt en kapitein J.Th. Buser, Mr. J.H. Burlage, A.P. van Groningen, Van Hall, v.d. Hoop, Bogaers, Loots, Mr. A.F. Sifflé, Joh. Hilman, J. van Oosterwyk Bruyn, Mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis, L. v.d. Broek en Dr. J.F. Wap. De uitbundigste van allen was C.G. Withuys in Het Bombardement van Antwerpen, 1831. Hij had op dezelfde wijze ook reeds in 1815 De Slag bij Quatre-Bras verheerlijkt. In 1831 kwam ook nog zijn lierzang op De Prins van Oranje. Staring dichtte zijn Lied aan de Jongelingschap: Minerva greep haar oorlogsspeer;
Ten strijde! was haar kreet.
De laatste Citadelpoëet was W.J. Hofdijk, din in 1857 een Schetsboek uit de drie-en-twintig dagen schreef, een ‘lyriesch-dramatiesch gedicht’. (De Citadel werd pas na 23 dagen, in puin geschoten, overgegeven aan de Fransen.) Van Belgische zijde De dulle Griete, ‘Vlaemsche Liedekens op den tyd’, van Pierre Lebrocqui, leerling van Kinker, pas uitgegeven 1839. Tegen de Walen en de leiders van de opstand. Tegen de Hollanders werden in België liederen gezongen. Een er van is te vinden in Den Opregten Maestrichteren Almanak van 1831, gedrukt te Hasselt. Daarin staat het Liedeken op de Vreede Tiranie begaen door de Hollanders: Zij randen de twee meiskens aen
D'een tien en d'ander negen jaeren
Hebben zeven steken ontfaen
Van de hollandsche barbaren.
Is de vreedheyd ooyd gehoord
Honderd zestig pencionaren
Hebben zij in een school vermoord
Naer dat zij tot hun lusten waren. (bis.)
|
|