Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Dr. Nicolaas Beets]Beets, Dr. Nicolaas -, 1814-1903, geb. te Haarlem, student te Leiden, 1833-'38, predikant te Heemstede, 1854 te Utrecht, 1874 hoogleraar aldaar. Zijn eerste werk was een treurdicht bij de dood van Mw. Bilderdijk, 1830. Hij was een vereerder van Bilderdijk, doch die nog meer Scott, Sterne en Byron bewonderde. Hij kwam in kennis van de E. letteren door zijn vriend John Ingram Lockhart, zoon van een E. leraar te Haarlem. Hij gaf in 1834 een bloemlezing uit van vertalingen van Scott en Byron; zie daar. In 1834 kwam hij met zijn berijmd verhaal Jose, dat in Spanje speelt, en in zijn sombere romantiek Byrons Lara tracht na te volgen. Dan komen Kuser, 1835, en Gwy de Vlaming, 1836; onder invloed van Scott; maar beide weer vol opgeschroefde romantiek, die bij Beets nooit meer dan een aangeleerde les was. Zijn Maskerade, geschreven tussen die beide stukken in, is veel eenvoudiger en natuurlijker. Hij was de grote vriend van Hasebroek. Werkte mee aan De Muzen en aan De Gids, maar zijn Vooruitgang toonde in 1837 reeds, dat hij een man des behouds was. In 1841 weigerde De Gids zijn Lied in groote droogte; sedert werkte hij niet meer mee. Ook in zijn gedichten toonde hij zich de gematigde volgeling van Bilderdijk en Da Costa. In 1839 was hij genezen van zijn voorkeur voor Byron, zijn ‘zwarte tijd’ was voorbij. Van dat jaar was nog zijn laatste berijmde verhaal Ada van Holland, maar is ook reeds zijn Rijmbijbel. Doch eerst kwam nog in 1839 de Camera Obscura, schetsen uit zijn studententijd; hij moest nog bevestigd worden; in 1840 werd hij predikant te Heemstede. De Camera is het beste van de werken, die ontstonden door de ‘kopiëerlust des dagelijkschen levens’. Hildebrands 12 karakterschetsen, eerst opgenomen in het verzamelwerk De Nederlanden, De Markense Visser, de Schippersknecht, De Veerschipper enz., staan veel hoger dan de 12 typen in Waarheid en Droomen, De maatschappij van zijn tijd heeft Hildebrand afgebeeld, met alle kleinburgerlijke deftigheid, met braafheid en benepenheid, en er is humor in het werk; hij had ‘onze taal het zondagspak uitgetrokken’. Hij laat de boeren spreken in dialect; hij geeft de volkstaal van het Diakenhuismannetje en de deftige spreekwijze van de Keggen en Stastokken. Vele typen in de Camera zijn afgekeken van Lamb en ook te vinden in de Sketches van Dickens. Beets trouwde in 1840 met Aleida van Foreest; als gematigd orthodox predikant kwam hij in nauwe aanraking met Da Costa, De Clercq en Koenen. Hij vertaalde uit het D. een Leven van Jezus en schreef 1842 zijn boek over Van der Palm. Van de wereldse poëzie nam hij afscheid. Een dozijn liedjes van 1839 op de droogmaking van het Haarlemmermeer, het Putje van Heilo, het Boertje van Heemstee enz. waren de laatste. Ze waren geschreven voor de Volksalmanak van het Nut. Voortaan werd de bijbelse en stichtelijke poëzie de hoofdzaak; Beets werd de Christelijke volksdichter en de maker van huiselijke verzen. Reeds in 1843 kreeg hij de Ned. Leeuw, in 1859 werd hij lid der Kon. Academie. Hij was de gevierde spreker op congressen, hield letterkundige voordrachten; gaf Starings Gedichten uit. Zijn eigen gedichten verschenen in Korenbloemen, 1853, en vele volgende bundels. Daarin een groot aantal puntdichten. Hij was de spreker bij het Oranjefeest te Utrecht 1863, bij het Waterloofeest van 1865, te Heiligerlee 1868; hij schreef de Feest-Cantate bij de onthulling van het Gedenkteken voor 1813 op het Plein 1813 te 's-Gravenhage, 1869. Zo was hij de grote man. Maar hij was ook een goed letterkundig criticus: Friso; over Vondel, Poot en Bilderdijk; uitgegeven als Verpoozingen, 1856. Ge- | |
[pagina 41]
| |
volgd door de Verscheidenheden, 1851-'73: Tollens, De Paradijsgeschiedenis, Walter Scott. In 1885 nog de Nieuwe Verscheidenheden; motto: non coquis sed convivis, niet voor de koks, maar voor de gasten. Het waren voordrachten, zo als in 1861 het Gesprek met Vondel, met de bekende regels: Dankt allen God en weest verblijd,
Omdat gij Nederlanders zijt!
In 1887 gaf Beets een toelichting bij de Camera onder de titel Na Vijftig jaar. Verder kwamen er tot 1899 nog verscheiden dichtbundels; de dichter werd oud en kon met de ontwikkeling van zijn tijd niet mee. Maar ook in zijn jeugd al twijfelde hij aan Vooruitgang (Gids, 1837). De grote massa bewonderden hem; de Mannen van Tachtig noemden hem een rijmelaar; zij ontbraken op het huldefeest van 1884. Beets gaf Alle de Gedichten van Anna Roemers uit, 1881. Met zijn Stichtelijke Uren wilde hij de opbouw van het godsdienstig gemoedsleven bevorderen. Beets-tentoonstelling 1903. Portret, geschilderd door Therèse Schwartze, 1881. Zijn leven beschreven door Ds. Joh. Dyserinck, 1903, en door Chantepie de la Saussaye, 1904. In 1910-'19 verschenen de 3 delen van Nic. Beets door G. v. Rijn en J.J. Deetman. P.H. Ritter Jr. gaf 1939 uit Een kapper over een Professor, met een bespreking van de Camera. zie daar. Van H.Ph. 't Hooft De Student Beets, 1914; met inleiding over humor. |
|