Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[R.C. Bakhuizen van den Brink]Bakhuizen van den Brink, R.C. -, 1810-'65, ging in 1831 als student naar Leiden, bij dag het schandaal van de stad en 's nachts het luidruchtigst. Aan de theologie deed hij niet veel, doch des te meer aan de wijsbegeerte, aan de klassieke en moderne letteren; vriend van Drost, bij wie hij in 1833 kennis maakte met Potgieter. zie De Muzen. Daarin plaatste Bakhuizen zijn eerste werk, dadelijk een meesterstuk, een verhandeling over Hemsterhuis. In 1838 trad hij toe tot de Gidsredactie. In 1843 ging hij voor zijn schuldeisers op de vlucht en vestigde hij zich te Luik. Hij was verloofd met Truitje Toussaint, maar hij trouwde in 1847 met de dochter van | |
[pagina 35]
| |
zijn huisheer, Julie Simon. In 1852 werd hij Rijksarchivaris; in het buitenland had hij zijn levenstaak gevonden; hij werd onze grote, moderne geschiedschrijver. Op het gebied der letterkundige kritiek b.v. de beoordeling van De Roos van Dekama, van Onderzoek en Phantasie en de beroemd geworden studie Vondel met Roskam en Rommelpot, 1837, in de Gids. Zeer uitvoerige levensbeschrijving door Potgieter, bleef onvoltooid; 1870. In 1843 had M. de Vries Warenar uitgegeven; hij stelde daarbij Costers Teeuwis beneden Polyxena; hij stelde Bredero's Moortje en Sp. Brabander beneden Griane en Rodderick, vanwege het fatsoen. Daartegen kwam Bakhuizen als onze eerste moderne criticus krachtig op. Van hetzelfde jaar nog is zijn eigen novelle Trudeman en zijn wijf. In 1860, toen hij reeds bekend was als onze grote geschiedschrijver, nam hij de leiding op zich van de Ned. Spectator, met Huet, Campbell e.a. C. en M. Scharten schreven 1914 Julie Simon, de levensroman van B. v.d. Brink. G. Colmjon gaf in 1950 zijn levensgeschiedenis uit. |
|