Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
dichter, de voornaamste navolger van Jan Vos. Zijn eerste stuk is Den Grooten Kurieen, 1657, een nabootsing van Aran en Titus. Verder Mas Anjello, 1668; De Moordt tot Luyk, 1671, weer allebei vol beweging en moord. Hij kantte zich tegen Nil Volentibus; het Genootschap prees vertalingen aan. Asselijn kwam op voor eigen werk. Dr. Lodewijk Meyer antwoordde met een ongunstige beoordeling van Asselijns stukken. Deze liet dit niet op zich zitten. De strijd werd geschorst, omdat de Schouwburg in 1672 gesloten werd, tot 1677. Asselijn had de gedichten geschreven, waarmee Vondel verheerlijkt werd op het Sint-Lucasfeest van 1653. Zijn betekenis ligt in zijn kluchten en blijspelen. Hij was te Dieppe geboren, doch kwam reeds jong hier en werd geheel een Nederlander. Boekbinder te Amsterdam. Schreef eerst treurspelen; in 1685 nog Egmond en Hoorne; in 1691 Juliaansche Medicis; in 1692 Belegering van Samaria. In deze tijd komen ook de blijspelen: Jan Klaaz of gewaande Dienstmaagt, 1682 vertoond; Kraam-bedt of Kandeel-Maal van Zaartje Jans, Vrouw van Jan Klaazen, 1684; Echtscheiding van Jan Klaaz en Saartje Jans, 1685; een trilogie, het beste werk van Asselijn. Jan Klaaz bracht heel veel opschudding, omdat het stuk speelt onder de Mennisten. Saartje is de dochter van de makelaar Jan Jaspersen in 't Kattegat te Amsterdam; Jan Klaaz is een ‘ligtvink’, die zich, als dienstbode verkleed, als meid verhuurt bij Jan Jaspersen en Dieuwertje. Als Jan Klaaz en Saartje eenmaal getrouwd zijn, doet hij zich zeer vroom en stemmig voor, maar hij verleidt Hillegond, een ‘collegie-suster’; deze wordt nu in een bakermat binnengebracht op 't kandeelmaal van Saartje, en Jan Klaaz krijgt in elke arm een kind. Hij int voor eigen rekening de vorderingen van Jan Jaspersen en gaat naar de gijzeling; Saartje trekt met dokter Gardenier naar een hofstee op Vreeland. Deze drie stukken werden de ganse 18e eeuw gespeeld en gelezen; Cornelis Troost schilderde de aquarellen, die nu in 't Mauritshuis hangen. 't Allereerste gevolg was een aantal schotschriften en het verbod van opvoering der ‘paskwilleuze klucht’, het eerste blijspel, dat verboden werd. Men beschuldigde Asselijn, dat hij het stuk voor geld gemaakt had; hij was karmozijnverver geworden en in 1678 bankroet gegaan. Maar of de beschuldiging waar is, of dat Jan Klaaz geschreven is uit persoonlijke verbittering, is nooit uitgemaakt; in ieder geval waren er ook onder de vromen wel schijnheiligen. De karakters in het stuk zijn buitengewoon goed getekend. De bekeerde ‘domenateur’ is waard, naast Molière's Tartuffe te staan, de F. schijnheilige. De Nederlandse schijnvrome kwam op het toneel met geschoren hoofd, toegeregen wambuis en ongesteven linnen. Het publiek hoorde hem zedig spreken: ‘wel, wel, dat is goed, dat is goed’, tot hij naar de gijzeling gebracht wordt met een troep volk achter zich, dat nu ook roept, maar op andere toon: ‘wel,wel, dat is goed, dat is goed!’ Maar Jan Jaspersen en Dieuwertje blijven achter, eenzaam, verarmd en verbitterd. Van 1684 is Asselijns klucht De Stiefmoêr, de eerste stiefmoeder, die op het toneel komt, een Moffin, getekend als feeks; de vroegere dienstbode, die de baas speelt, tot de man zich verzet. Drie hannekemaaiers, haar verwanten, worden rijk onthaald; zo toont zij haar macht. Maar ten slotte moet zij vergiffenis vragen in de plunje, die zij aanhad, toen zij uit haar land kwam. In 1690 kwam De Stiefvaêr, in 1691 De Schynheilige Vrouw; daarna De Spilpenning, een verkwistende vrouw, die tot inkeer gebracht wordt; Melchior, baron de Ossekop, 1691; De Kwakzalver, 1692 en De Schoorsteenveger door Liefde, ook van 1692; de 3 laatste zijn kluchtspelen; Dan is er nog het blijspel Gusman de Alfarache of de doorsleepene Bedelaars, naar Alemans Sp. schelmenroman. Hoeveel goeds er ook nog in de laatste stukken is, zij lijden aan de ‘deftigheid’, die toen zo sterk opkwam. Asselijn is naast Hooft en Brederode de komische dichter der 17e eeuw. A. de Jager gaf in 1878 deel I van zijn werken uit. Het enige stuk, dat Asselijn niet uitgaf, is De Dobbelaar, blijspel in 3 bedrijven; Van Vloten nam er een paar fragmenten van op in zijn Ned. Kluchtspel; het werd afgedrukt in het Ts. voor Taal en Lett., XXVIII. |
|