[Anakreon]
Anakreon, 563-478, Gr. lierdichter van Teos, de verheerlijker van de liefde en de wijn. In het L. nagevolgd door Horatius; van Anakreons eigen werk zijn slechts fragmenten over.
De Anakreontische poëzie verheerlijkt de wijn en de vrouwen. Gleim was er in 1744 weer mee begonnen, twee jaar vóór Uz en Götz Anakreon in het D. vertaalden. In 't Ned. vertalingen van G. Dorn Seiffen, 1809, Hoeufft, 1816; later Ten Kate en v.d. Bergh. Bellamy volgde Gleim na in zijn lichte en bevallige gedichtjes; dat kleine en liefelijke ook in de minnepoëzie van Bilderdijk. Reeds voor de D. dichters optraden, was Anakreon in 't Ned. vertaald door Kempher, praeceptor te Alkmaar, 1726. Doch deze vertaling heeft blijkbaar geen indruk nagelaten. Die kwam pas door de Duitsers; het eerst trad J.H. Swildens op met zijn Bardietjes; dan H. Riemsnijder. Verder J.P. Kleyn met zijn Anacreontische Offerhanden. Maar de voornaamste was Bellamy. Ook Hoffhams Slaapliedjes zijn Anacreontisch, zomede verzen van Kinker in zijn Minderjaarige Zangster, gewijd aan de liefde; ook de Minnedichten van Wiselius.