Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[allegorie]allegorie = een beeldende voorstelling, waardoor een abstract begrip als een realiteit wordt voorgesteld, zo, dat men de verborgen betekenis in het voorgestelde herkent. Scheepspraet van Huygens; Aan de Beurs van Amsterdam door Vondel; 's Levens Kaartspel van Tollens; Niet en gaet voor d'eerste trou door Cats. In de M.E. de grote allegorie van de Roman van de Roos; in de nieuwe tijd Jan, Jannetje en hun jongste kind, van Potgieter, over verleden, heden en toekomst van Holland. Rouw om het jaar van Verwey. De kleine Johannes van Fr. v. Eeden. De allegorie was bij de Rederijkers zeer in aanzien, en ook nog in Coornherts toneelwerk; zie Abrahams Uutganck. Verder in zijn Comedie van Israel, 1576, ‘een klare spieghele der teghenwoordighen tyden’, enz. Zo ook bij Vondels spelen: Pascha, Palamedes. Van Lennep en Jonckbloet legden, onafhankelijk van elkaar, ook Vondels Lucifer uit als een staatkundige allegorie: Lucifer zou Prins Willem zijn in zijn strijd tegen Philips II. Deze opvatting bestreden door Beets, Ten Brink, Doorenbos en Te Winkel. |
|