Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Josephus Albertus Alberdingk Thijm]Alberdingk Thijm, Josephus Albertus -, 1820-'89, vestigde in zijn Volks-Almanak voor Katholieken de aandacht weer op Stalpaert van der Wiele, 1853, '54, '56. Gaf 1852 een bundel Oude en Nieuwere Kerstliederen uit. Zijn zinspreuk was Nil nisi per Christum = niets dan door Christus. Hij werd 1876 hoogleraar aan de Academie voor beeldende kunsten te Amsterdam, letterkundige en geschiedschrijver, een der grote voorvechters voor de R.K. zaak in Nederland, vooral ook als redacteur, 1855-'86, van zijn tijdschrift De Dietsche Warande. Schreef ook onder ps. Pauwels Foreestier, Buikslooter. Als dichter stond hij sterk onder de invloed van Bilderdijk: U min ik, Oude!
met uw stroefgeplooide trekken!
heet het in zijn gedicht Bij Royers Borstbeeld van Bilderdijk. Met zijn broer Lambert en zijn vriend J.W. Cramer gaf hij het critische en historische kunstblad De Spectator uit; zie daar; vooral voor toneel; 1843-'50. In deze jaren kwamen Thijms eerste dichtbundels en berijmde verhalen, o.a. De Klok van Delft, 1846. Gedichten tegen de verlichting en tegen de liberalen; verering van M.E. kunst, die immers de Christelijke kunst was. Hij dichtte het wonderverhaal van Huibert de Smid; hij bracht Beatrijs en Van Sinte Gheertruden min in nieuw-Nederlands over. In proza De Organist van den Dom, 1849. Van 1860 is zijn Claeghende Vraeghliedt, tegen liberalen en modernen, beantwoord in een Suverlic Liedeken door Vosmaer. Een ander strijdstuk is Het Voorgeborchte (de plaats, waar de zielen der rechtvaardigen de komst van Christus afwachten), 1853. Overgedrukt uit de Muzenalmanak van 1851. Thijm had een handel in verduurzaamde levensmiddelen; in 1869 zette hij een uitgevers-zaak op. Van 1850-'52 was zijn Bloemlezing van Ned. Gedichten; van 1851 zijn de vier Karolingische Verhalen; in 1852 begon hij met Van Nouhuys de Volksalmanak voor Ned. Katholieken. Zijn werk De heilige linie, 1858, is een studie over kerkbouw. En dan zijn er nog een 15-tal historisch-letterkundige novellen, b.v. Joannes Stalpaert van der Wiele, en andere R.K. Nederlanders, in de stijl van Meerhuyzen van Drost. In 1872 kwam hij op tegen de feesten ter gedachtenis van de Inneming van Den Briel; aan de hulde aan Mw. Bosboom en aan de Hooft- en Bredero-feesten nam hij deel. De ‘Dinsdagse Vriendenkring’, die ten huize van Prof. Thijm vergaderde, bestond volstrekt niet alleen uit R.K. Daar bracht W.W. van Lennep b.v. zijn vertaling van Keats' Hyperion; daar kwamen ook Jacques Perk en Albert Verwey. Toch bleef Thijm de uitgesproken R.K. voorvechter; hij is de R.K. vertegenwoordiger van de Ned. Romantiek; hij vormde met Brouwers en Cuypers het Amsterdams ‘R.K. Abc’. Aan Vondel wijdde hij zijn kracht: Portretten van Joost van den Vondel, 1876, als ‘laatste aflevering tot het werk van Van Lennep’. Ten slotte zette hij zelf een nieuwe uitgaaf van Vondel op touw, doch hiervan verschenen maar twee delen. Bij Thijms dood verscheen een studie over hem door C.J.B. v.d. Duys. Zijn leven beschreven door zijn zoon onder ps. A.J., 1893; Brieven uitgegeven door zijn dochter Catharina, 1896; al zijn werken door Sterck. - F.A. Verkammen schreef Thijm en Vlaanderen, 1932; H.L.M. Can gaf 1936 uit: Alb. Thijm; zijn dichterlijke periode. Poelhekke schreef Een Pionier, d.i. Thijm van 1840-'53. Alberdingk Thijm schreef ook in De Gids, o.a. Baertien Hooft, 1873; Johanna Koerten, 1878; Twee Pieters, 1888. En in Nederland: Mejufvrouw Leclerc, 1849; Magdalena van Vaernewijk, 1851; Gerard de Lairesse, 1879. |
|