Camera Obscura
(1871)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
Brief van Hildebrand aan Schipper Rietheuvel.Aan den Eerzamen Dirk Rietheuvel, bijgenaamd den Mottige, Emeritus-Schipper bij het Haarlemsche Veer; op het Levendeel te Leiden.Ga naar voetnoot1)
Geachte Vriend!
Hoe menig, menig jaar is reeds voorbijgesneld sedert dien gelukkigen tijd, waarin het mij zoo menigmaal gebeuren mocht een genoeglijk uurtje (laat mij zeggen: een viertal uurtjes achtereen) met u te slijten in den stuurstoel, of, wanneer de weersgesteldheid dit minder wenschelijk maakte, in de roef uwer schuit; gij op den drempel van 't deurtje gezeten, den schanslooper aan, den zuidwester op, terwijl de knecht aan 't roer stond en niet kon nalaten van tijd tot tijd eens mede te grinniken, wanneer uw onuitputtelijke geest aan 't werken was. Drommels, Rietheuvel! ik heb vele menschen ontmoet, die aardig waren, en nog oneindig meer, die het absoluut wilden wezen, maar uw gelijken in aardigheid heb ik zelden gevonden. Hoe gaat het tegenwoordig, bestevaâr? en wat zeggen er de kleinkinderen van, daar gij bij uw Guurtje, uw jongste, naar ik mij meen te herinneren, het restje uwer dagen slijt? Hangen zij u niet aan de lippen, als de oude vertelsels weder opkomen; in het schemeruurtje, als er geen licht in 't vertrek is dan het afwisselende licht van het vlammetje, dat door de kieren van de kacheldeur schijnt. Van de kachel-deur; want, gelijk den bloei van het veer, hebt gij ook den bloei van het haardvuur (sit venia verbo, als prof. S. zeide, dien gij zoo menigmaal hebt gevaren, dat gij 't van hem overgenomen hebt) reeds vele jaren overleefd. Deze opmerking wekt misschien eene reeks van weemoedige gedach- | |
[pagina 351]
| |
ten bij u op, die ik echter zeker ben, dat gij weder op eenmaal met eene luimige wending weet af te breken. Doch dit laatste, mijn beste Mottige! zal niet noodig zijn, wanneer gij mijn brief slechts niet uit de handen legt, voor gij hem ten einde toe hebt gelezen; een brief, met geen ander oogmerk geschreven dan om uwen laten levensavond niet weinig op te luisteren door eene mededeeling, welke u alleszins stof tot zelfvoldoening en een billijk gevoel van waarde opleveren zal. Heugt het u niet, mijn waarde vriend! hoe, nu dertig jaren geleden, alle mogelijke roefreizigers schenen saamgezworen te hebben om u, dag in, dag uit, te vervelen met hun schijnheilig beklag, omdat het te voorzien was, dat de spoorwegen (rare dingen, waarvan geen hunner nog eenig denkbeeld had!) niet altijd in Nederland onbekend blijven en gewisselijk uw eerzaam beroep ten eenemale in den grond boren zouden? Hoe gij, in die moeielijke dagen, al de krachten van uwen vaardigen geest hadt in te spannen om uw goede luim te redden en het eentonig gejammer keer op keer af te snijden? En zou het u daarbij vergeten zijn, hoe gij te midden van deze worstelingen op eenmaal op het treffend denkbeeld kwaamt van een nieuw vervoermiddel, door een nieuwe beweegkracht gedreven, waarvan uw ver vooruitziende geest voorspelde dat het, eenmaal in practijk gebracht, tot stoom en spoorwegen staan zoude gelijk deze thans tot de trekschuiten? Gij gaaft aan deze uwe vinding den schilderachtigen naam van Onderaardschen Schietblaasbalg, en wist de werking van dit méchanisme, door niets anders gedreven dan de persing der lucht, zoo duidelijk en, ik mag zeggen, zoo smakelijk voor te stellen, ja ook met teekeningen van eigene of bevriende hand zoo gelukkig op te helderen, dat menig trekschuitreiziger uw roef niet zonder een diepen indruk van 't gehoorde verliet, gelijk ik zelf dien dan ook altijd bewaard heb, en zelfs zoo vrij ben geweest dien weder te geven in een opstel, onder den nederigen titel van ‘de Veerschipper,’ buiten uw weten gedrukt, en dat misschien nimmer onder uwe oogen gekomen is, maar waarin zoo aan uwe begaafdheden in het algemeen, als aan deze uwe vinding in 't bijzonder, eene welverdiende hulde is toegebracht. Welnu, geniaalste aller geniale veerschippers, - hetzij die al of niet van de kinderpokken geschonden zijn, en het meerder vernuft al of niet als eene gelukkige compensatie van mindere lichaams-schoonheid bij hen te beschouwen zij! - wat zult gij zeggen, indien ik u naar waarheid verhaal, dat de uitvoerbaarheid van uw denkbeeld gebleken, dat uw stoute gedachte verwezenlijkt, dat de Onderaardsche Schietblaasbalg, in het oogenblik waarin ik u schrijf, in vollen gang is - voor als nog niet ‘tusschen Amsterdam en Rotterdam,’ waar de waterachtigheid van den bodem wellicht nog lang duchtige bezwaren tegen een dergelijke onderneming zal opleveren, - maar in Engelands groote hoofstad Londen, waarvan het u wel bekend zal wezen dat zij alleen eene opper- | |
[pagina 352]
| |
vlakte beslaat van een uur zes, zeven in 't rond, nergens van eenig kanaal of trekvaart doorsneden! - Geen nood! - zij heeft hare talrijke omnibus-liniën, die haar in alle richtingen doorkruisen; zij heeft hare spoorweg-liniën over hare hemelhooge huizen en tusschen hare ontelbare schoorsteenen heen, zoowel als hare spoorweg-liniëu onder den grond; - doch thans ook; - wie is het geweest; Rietheuvel! die uw denkbeeld gestolen, die uwe echt hollandsche vinding, onder den grond, onder den bodem der zee door, naar Brittanje overgevoerd heeft en er tot zijn eigen profijt hoogstwaarschijnlijk bij het engelsen parlement een patent op gevraagd heeft, dat u van alle voordeelen uitsluit? - thans heeft zij ook haar Onderaardschen Schietblaashalg - ‘pijpen, buizen, kanalen weetje, (van het eene einde van de stad naar het andere) en vicie vercie’ waarin, met de hoogst mogelijke snelheid brieven en pakketten en ook menschen vervoerd worden, door geen ander middel dan de persing der lucht; met het beste succès; geheel naar uw gronddenkbeeld; ofschoon onder een anderen naam; lang niet zoo duidelijk als dien, welken uw vaardig brein tegelijk met de zaak had opgeworpen, en meer naar de lamp riekende, dan naar eenig ander licht, den naam namelijk van Pneumatische ExpeditiebuisGa naar voetnoot1). Slechts, opdat ik u dit terstond zegge, slechts dames zijn door dit middel nog niet vervoerd kunnen worden. Want hoewel de stijve wijde mouwen, waarvan gij voor dertig jaren gewaagdet, nu geen bezwaar meer opleveren, zoo is sedert, in de zoogenaamde crinolines, een ander ontstaan, hetwelk onoverkomelijk is, zal er, nevens de kanalen van den Schietblaasbalg in questie, in het onderaardsche Londen nog eenige ruimte overblijven voor hetgeen billijkerwijze voor gas-, water- en andere leidingen gevorderd wordt. Het moet een treffend oogenblik geweest zijn, waarde vriend! toen voor weinige weken, na eenige voorloopige proevefnemingen met levenlooze pakjes en ongevoelige zakken, de eerste personentrein van het zoogenaamde Holborn afging, om, men mag zeggen ‘in een zucht,’ en niet alleen ‘in een zucht,’ maar nu ook ‘door middel van een zucht,’ een afstand af te leggen van meer dan een half uur gaans, en dat heen en terug. De plechtigheid had plaats onder opzicht van den hertog van Buckingham, Chairman of the Pneumatic Despatch Company, hetwelk ik voor u niet beter weet te vertalen dan door Commissaris van het Onderaardsche Schietblaasbalg- Veer, en in tegenwoordigheid van een aantal mannen van geleerdheid. Laatstgenoemden waren metterdaad de eerste passagiers, en het moet een aandoenlijk schouwspel geweest zijn, toen de een vóór, de ander na, niet op de weegschaal, die, bij uwe eerste vinding onontbeerlijk, bij deze na-vinding gemist schijnt te kunnen worden, - maar in de laden stapte, die allen voor eenige oogenblikken aan het daglicht onttrekken zouden. De houding, welke de geleerde heeren hierbij hadden aan te | |
[pagina 353]
| |
nemen, was, om de waarheid te zeggen, noch opwekkelijk noch gemakkelijk. Zij waren genoodzaakt zich plat op den rug neder te leggen, niet zonder de behoefte aan een hoofdkussen te gevoelen, hetwelk hier ontbrak, maar door u zeker niet zou vergeten zijn geworden, en lagen daar, twee aan twee, niet ongelijk aan dooden in hunne kisten. Het geheel deed metterdaad eenigszins den indruk van een levende begrafenis, een Albrecht-Beyling-tooneel. Maar nauwelijks had men den tijd zich dit te zeggen, of ziet! daar waren onze mannen reeds weder terug en hadden, behalve van eenige oogenblikken ‘niks niemendal als egyptische duisternis,’ niets te vertellen dan van eene min of meer onaangename gewaarwording bij het afgaan en aankomen, - (het ‘geknipknap der veeren’ waarschijnlijk); en voorts van op de ooren een zeker gevoel van drukking, hetwelk ongeveer het vierde deel van een minuut aanhield en ‘best te vergelijken scheen met hetgeen men (ik weet niet of gij het u herinnert?) ‘in een duikerklok ondervindt, een zuiging alsof men onder een golf werd doorgetrokken’; op de oogen een zeer opmerkelijke koude, niet ongelijk aan die van vallend water, waarschijnlijk min of meer alsof men onder den drop van een dakgoot uitgestrekt lag; en voor den neus, geen de minste gewaarwording als zoude de athmospheer in de buis vuil of bedorven zijn, maar wel hier en daar een roestluchtje, dat verdwijnen zal, als de machine wat meer gebruikt zal worden, en alzoo zichzelve glad maken en houden. Wat de beweging betreft, men had ze niet aangenamer bevonden dan die van een ouden waggon op een niet al te beste spoorweglijn, en gij zult mij toestemmen, dat men, sedert de roekelooze verwaarloozing der trekschuiten, wel nergens ter wereld op iets dat veel beter zoude kunnen zijn rekenen kan. De eerste passagiers van de Pneumatische Expeditiebuis waren dan ook ten eenemale voldaan; de hertog van Buckingham gaf zijne hooge tevredenheid onbewimpeld te kennen; de aandeelhouders in de onderneming betoonden zich ondubbelzinnig in hun schik; en het gevolg van den proefrit is geweest, dat men besloten heeft het onderaardsche Londen zoo spoedig mogelijk van een schietblaasbalg-net te voorzien, zoo volkomen, dat daardoor alle bovenaardsche spoorwegstations en markten en postkantoren onderling vereenigd zullen zijn. Met 35 engelsche mijlen aan buizen en een kapitaal van vijftien millioen hollandsche guldens is dit te doenGa naar voetnoot1). Bij mijn eerstvolgend bezoek aan Engeland, hoop ik mij met eigen oogen te gaan overtuigen hoe ver men gevorderd is. Maar hoe zeer zoude ik wenschen u daarbij aan mijne zijde te hebben, waardige man! tot nog toe niet erkende, maar daarom niet minder hoogst verdienstelijke Uitvinder van hetgeen bestemd is zoo krachtig bij te dragen tot de oneindige eer onzer zoo bewonderenswaardige eeuw! Denk er eens over, Rietheuveltje! Gij zijt wel hoog bejaard, maar zoo ik | |
[pagina 354]
| |
verneem, nog krachtig genoeg. Voor zeeziekte behoeft gij, bevaren Schipper! wel niet bang te wezen, en de zaak heeft voor u een interest, zoo als voor niemand anders. Maar als gij het doet, gij kunt er stellig op rekenen dat er alle werk van gemaakt zal worden om u aan den hertog van Buckingham en door dezen aan de koningin te doen voorstellen, en als ge besluiten kondt u te laten angliseeren, ik zie niet waarom er niet zoo wel een Sir Derrick Reedhill zou kunnen gemaakt worden, als er een Sir Joseph Paxton gemaakt is. Hoe het indertijd met die der Trekschuiten is gegaan, weet ik niet, maar alle groote uitvindingen hebben dit bijzondere gemeen, dat zij meer dan eens, en niet zelden in verschillende landen, òf te gelijkertijd òf op onderscheidene tijden, hebben plaats gehad. Dit is met het Kompas, met het Buskruit, met de Drukkunst, de Gasverlichting, en ook met het gebruik van den Stoom als beweegkracht geschied. Menigmalen gaat het zoo als het hier gegaan is. Een genie als het uwe vindt iets uit, voor de menschheid van het hoogste gewicht. Maar de menschheid is op dat oogenblik de uitvinding nog niet waardig; zij is voor de weldaad, die zij in staat is aan te brengen, nog niet rijp. Zij beschouwt die uitvinding als een aardig denkbeeld, een curieusen inval, een grap, indien maar niet, zoo als met den eersten uitvinder van het stoomgebruik het geval geweest is, als een product van onzinnige hersenen! Eeuwen, of, in ons geval (wij leven in deze onze 19e eeuw zoo snel) tientallen van jaren moeten verloopen, eer een tweede genie opstaat, gelukkiger dan het eerste, om de uitvinding te herhalen of weder aan den dag te brengen, en nu alles gereed te vinden om haar op te nemen en haar een heilrijk succès te doen geworden! En terwijl de wereld vervuld is van het gedruisch, dat zij bij deze tweede verschijning maakt, en schatten en eereteekenen hun toevloeien, die het geluk mogen smaken haar metterdaad in werking te brengen, ligt de eerste vader, (de Grootvader!) van het vruchtbare denkbeeld reeds sedert lang te vermolmen in een vergeten graf, of brengt, als gij, mijn beste Rietheuvel! onder den titel van emeritus-veerschipper, het overschot zijner dagen, met een allerkarigst pensioentje, in een buurt als het Levendeel door, en heeft niemand, die hem op de rijke denkbeelden van zijnen eertijds zoo machtigen geest en hunne gelukkige verwezenlijking door anderen opmerkzaam maakt, dan zijnen hem altijd in liefde gedenkenden vriend
Dec. 1865. HILDEBRAND.
P.S. Voor het sluiten dezes verneem ik nog, dat ook reeds de pruisische hoofdstad Berlijn van een Schietblaasbalg voorzien is. |
|