te Leiden. In 1805 verkreeg hij zijn emeritaat, in 1808 werd hij door een beroerte getroffen en hij overleed den 8sten October van dat jaar,
Hij huwde in 1751 Anna Diderica Thiens, in 1791 gestorven, hem drie zonen nalatende (die volgen).
Van de Wijnpersse had groote verdiensten. Hij was een man van uitstekende vermogens van geest en hart. Aan helderen godsdienstzin en warme vroomheid paarde hij een effen gemoed, dat te midden van schrik en beproeving zijn kalmte niet verloor. Dit toonde hij bij de noodlottige ramp, die Leideu in 1807 trof. Grooten roem verwierf hij zich als wijsgeer en godgeleerde. Toen hij als wijsgeer optrad, was de Carthesiaansche philosophie haren val nabij en was die van Wolff en Leibuitz meer en meer in aanzien gekomen. Van de Wijnpersse toonde reeds dadelijk zelfstandig te denken, het goede van alles aannemende, maar het verkeerde even juist beoordeelende. Hij was een eclectisch wijsgeer en bewandelde zijn eigen weg. Eigenaardig verbond zich met zijne wijsgeerige denkwijze een warm en hartelijk geloof aan het evangelie; van hier dat hij tegen alle philosophische bespiegelingen, die het Christendom vijandig waren of schenen, ernstig waarschuwde, zelfs nog op een en tachtigjarigen ouderdom, toen hij dit van het Kantianisme vreesde, in Eenige bespiegelingen der Kantische wijsgeerte door Eclecticus. 's Grav. 1805, zoo fiksch en scherpzinnig geschreven, dat niemand onder dien psendoniem den grijzen hoogleeraar vermoedde.
Tot zijne wijsgeerige werken behooren zijne Institutiones metaphysicae. L.B. 1764, 1789 en Institutiones Logicae 1767, L.B. 1799, later nog eens herdrukt. Hem werd in 1771 door 's lands staten met zijn ambtgenoot Allamand het beoordeelen opgedragen van de middelen voorgeslagen ter beteugeling van het Haarlemmermeer. Het gevolg hiervan was zijn gedrukt rapport over de verschillende consideratien der gecommitteerden tot het opgeven van middelen ter beteugeling des Haarlemschen meers. Zes jaren later zag hij zich met denzelfden hoogleeraar belast met de beoordeeling der ontwerpen tot verdieping van het Y. Zijne consideratien over de verschillende middelen tegen de toenemende verlanding van het Y voor de stad Amsterdam, ook door den druk gemeen gemaakt, waren hiervan het gevolg. Zijn uitmuntend kabinet van naturalien gaf hem aanleiding tot het schrijven van een stuk de oculo mundi, een lichtgroene, veranderlijke steen, voorkomende in Act. Phys. med. Acad. natur. Curios. T. III, vertaald in Natuurkundige Verhandelingen. Amst. I St. bl. 78, en tot het leveren eener Verhandeling over het natifijzer in Natuurk. Verhandel. van de Bataafsche Maats. te Haarlem III St. 2, bl. 101 verv. Als Christenwijsgeer nam