| |
[Johannes Wtenbogaert]
WTENBOGAERT (Johannes) werd den 11den Februarij 1557 te Utrecht geboren. Hij was een zoon van Augustijn Peterszoon Wtenbogaert, onder-koorzanger en schoolmeester bij de canonisie van St. Pieter en Helena of Heylwich Hamel. Na het eerste onderricht van zijn vader ontvangen te hebben bezocht hij sedert zijn tiende jaar de Hiëronymusschool. Daar hij zich op de studie der rechtsgeleerdheid wilde toeleggen kwam hij achtereenvolgens onder de leiding van mr. Antonius Buyser, mr. Johan Bogaert en den notaris Dirk van Buyzen. Reeds vroeg had hij, door het lezen van allerlei geschriften, de denkbeelden der hervorming in zich opgenomen. Hij was een der ijverigste hoorders van Duifhuis prediking. Na een tijd lang in dienst geweest te zijn van een der secretarissen van graaf Jan van Nassau te Arnhem besloot hij zich aan de godgeleerdheid te wijden, om later als predikant in de hervormde kerk op te treden. Hij sloot zich aan bij de Consistorialen te Utrecht, die hem tot voorlezer in de Minderbroederkerk aanstelden. In 1580 zond de magistraat hem op stadskosten naar Geneve, om aldaar zijne verdere opleiding te ontvangen.
| |
| |
Wtenbogaert hoorde er de lessen van Beza en Perrot en leerde er Casaubonus, Arminius en anderen kennen. Over Zurich, Basel, Straatsburg en Heidelberg kwam hij in 1584 te Utrecht terug, waar hij weldra tot predikant bij de Consistorialen werd voorgesteld. Hij doorleefde hier moeijelijke dagen. De wijze waarop, op gezag van Leycester, aan het zelfstandig bestaan van de gemeente van Duifhuis een einde werd gemaakt, was weinig geschikt om hem voor de Calvinisten in te nemen, waarvan hij bovendien in opvatting van sommige leerstukken verschilde. Na het vertrek van Leycester stak de partij van Duifhuis, waarbij zich de regering had aangesloten, het hoofd weder op. Men besloot alle predikanten door anderen te doen vervangen, en den 17den December 1588 kreeg Wtenbogaert met Helmichius, Sopingius en Royenburgh zijn ontslag.
Door toedoen van Maurits en Oldenbarneveld werd Wtenbogaert in Maart van het volgend jaar tot predikant in den Haag beroepen, na verschillende uitnoodigingen te hebben afgeslagen. Wel is waar nam hij dit beroep onder zeker voorbehoud aan, daar hij door de Utrechtsche regering slechts voorwaardelijk was ontslagen, maar hij is toch onafgebroken tot aan zijn vlucht in 1618 predikant in den Haag gebleven, ofschoon er meermalen pogingen werden aangewend om hem aan zijne geboortestad op nieuw te verbinden, en hij zelf in later jaren bij herhaling er op aandrong, dat men hem weder vrij zou laten. De persoonlijke kennismaking met 's lands advocaat en met den stadhouder was voor zijn volgend leven van het hoogste gewicht. Oldenbarneveld, die in Wtenbogaert een man naar zijn hart had gevonden, bediende zich van hem als bemiddelaar in de kerkelijke twisten, die te Hoorn, Gouda en elders waren ontstaan, en benoemde hem in 1591 in de gemengde commissie van kerkelijken en politieken, die de kerkorde van 1591 ontwierp. Als predikant was hij weldra door zijne groote welsprekendheid en zijn beminnelijk karakter bij allen geliefd. Louise de Coligny vertrouwde hem de opleiding toe van haren zoon Frederik Hendrik. Haar ten gevalle werd de hofkapel afgestaan tot het houden van godsdienstoefeningen in de Fransche taal, waartoe Wtenbogaert werd aangesteld. De staten behandelden hem met de meeste onderscheiding en zorgden voor eene vrije woning.
Het is niet mogelijk hier in een kort bestek al de bijzonderheden te vermelden uit Wtenbogaerts veel bewogen leven. Jaren achtereen was hij een der gewichtigste personen in de republiek, en werd zijn naam niet zelden in eenen adem genoemd met dien van Oldenbarneveld en andere staatslieden. Wij kunnen in dit overzicht slechts het voornaamste aanstippen. Het was niet zonder beteekenis dat
| |
| |
Maurits hem in 1589 als veldprediker verlangde. In die betrekking was Wtenbogaert in het volgend jaar tegenwoordig bij den bekenden tocht naar Vlaanderen. Sedert vergezelde hij den prins op bijna al zijne veldtochten, ook gedurende het bestand, hoewel hij weigerde zich als hofprediker geheel uitsluitend aan zijn dienst te verbinden. Wtenbogaert verkeerde met Maurits, die geregeld bij hem ter kerk ging, op vertrouwelijken voet, totdat de noodlottige kerkelijke geschillen eene verwijdering maakten. Hij behartigde 's prinsen belangen, toen hij gemoeid werd in de onderhandelingen over het bestand, en hield eene plechtige redevoering bij gelegenheid dat Maurits de ridderorde van den Kouseband ontving.
Er waren in de Nederlandsche hervormde kerk sedert 1572 twee partijen. De strenge Calvinisten stonden vijandig tegenover eene richting, die in meer dan een opzicht van de rechtzinnige kerkleer afweek en zich niet door de onderteekening aan de Nederlandsche confessie wilde laten binden. Wtenbogaert had zich geschaard aan de zijde der vrijzinnigen, die steun vonden bij Oldenbarneveld en de staten van Holland. Dit bleek duidelijk, toen hij in 1613 het beroep van Arminius te Leiden bevorderde. Het werd daarom betrokken in den strijd, die in 1605 tusschen Arminius en Gomarus uitbrak en op verre na niet geeindigd was, toen de eerste in 1609 stierf. Bij de conferentien tusschen beide hoogleeraren in de staten-vergadering was hij tegenwoordig, en zoodra Arminius gestorven was, trad hij aan het hoofd van al zijne geestverwanten op, om de bedoelingen der Calvinisten te verijdelen. Zij toch drongen aan op eene nationale synode, die uitspraak zou doen over het leerstellig geschil. De staten-generaal hadden de synode toegestaan, mits dat daarin de belijdenisschriften zouden worden herzien. De kerkelijken wilden hiervan niet weten. Wtenbogaert had zitting gehad in eene commissie, die de synode zou voorbereiden, doch waarin beide partijen het niet eens konden worden. Toen nu de kerkelijken en de classie van Alkmaar en elders duidelijk toonden, dat zij alle predikanten tot onderwerping wilden dwingen, door, onder bedreiging van schorsing en afzetting, de onderteekening van confessie en catechismus te eischen, stelde Wtenbogaert eene remonstrantie aan de staten van Holland, die in eene vergadering van vrijzinnige predikanten werd geteekend. Daarin waren hunne denkbeelden omtrent het leerstuk der voorbeschikking, waarover de strijd liep, en hunne grieven uiteengezet.
In den strijd tusschen remonstranten en contra-remonstranten, die hierop volgde en met de veroordeeling van de eersten op de Dordsche synode eindigde, treedt Wtenbogaert overal op den voorgrond. Door zijne bemiddeling werd Vorstius, ten spijt van Gomarus, tot opvolger van Arminius te
| |
| |
Leiden benoemd. Hij had ook de hand in de voorstelling van Episcopius. Hij was een der voornaamste onderhandelaars van remonstrantsche zijde in de Haagsche en Delftsche conferentien. In een belangrijk geschrift verdedigde hij het recht van de staten om in kerkelijke aangelegenheden handelend op te treden. Oldenbarneveld bediende zich van hem, toen hij eene verklaring van den Engelschen koning wilde uitlokken ten gunste van zijne kerkelijke politiek. Wtenbogaert stelde de kerkorde, die in Utrecht door de staten van dat gewest werd ingevoerd. Hij werkte met de Groot aan de resolutie tot vrede der kerk, die in 1614 door de meerderheid in de staten-vergadering van Holland werd overgenomen en trad als hare verdediger op. Zoo trachtte hij op allerlei wijze eene kerkelijke beslissing van het godgeleerd geschil tegen te houden en die niet anders dan op de uitwerping der remonstranten kon uitloopen, en ondersteunde hij alle pogingen tot bevordering der onderlinge verdraagzaamheid. De tegenstand der kerkelijke partij werd echter bedenkelijk, toen vele staatslieden zich van haar bedienden tegen Oldenbarneveld, en Maurits in de twisten werd gemengd. Er ontstond eene verwijdering tusschen Wtenbogaert en zijn Haagschen ambtgenoot Rosaeus, die tengevolge had dat de laatste zich met zijne volgelingen afscheidde. Gelijk reeds elders geschiedde, begonnen de contra-remonstranten in den Haag afzonderlijke godsdienstoefeningen te houden. Men weet hoe zij zich van de Kloosterkerk meester maakten, en toen Maurits in 1617 openlijk daar ter kerk ging, was het niet langer twijfelachtig, of Wtenbogaert en de remonstranten zouden zich moeten onderwerpen. De meerderheid in de staten-generaal, gesteund door eene machtige minderheid in de staten van Holland, wist ten laatste de
synode door te drijven. In die dagen van spanning werd Wtenbogaert door Oldenbarneveld en de Groot betrokken in allerlei zaken, die hun later tot misdaad zijn aangerekend. Hij was even als deze staatslieden het mikpunt van den laster, die hem verstandhouding met Spanje en de Jezuïeten verweet. Na veel moeite gelukte het hem den band los te maken, die hem aan zijne gemeente verbond, ofschoon hij in den Haag bleef tot den 29sten Augustus, den dag van Oldenbarnevelds gevangenneming. Toen begaf hij zich naar Rotterdam waar hij zich eenige dagen schuil hield. Op raad van zijne vrienden, alsmede van Louise de Coligny, nam hij echter de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden.
Hij vestigde zich te Antwerpen, waar hij enkele vrienden vond. Weldra voegde Taurinus, de schrijver van de Weegschael, zich bij hem, die echter ziek werd en stierf. Diens plaats werd spoedig ingenomen door Grevinchoven van Rotterdam, die insgelijks was uitgeweken. Van de remon- | |
| |
strantsche predikanten die te Dordrecht veroordeeld en op last van de staten-generaal naar Waalwijk vervoerd waren, sloten de voornaamste, zooals Episcopius en Cupus, zich eerlang bij Wtenbogaert aan. Onder zijn beleid kwamen de ballingen te Antwerpen in eene vergadering bijeen, waarin degrondslagen der remonstrantsche broederschap werden gelegd. Intusschen was Wtenbogaert door den Haagschen kerkeraad eervol ontslagen, maar kort hierop door de provinciale synode van Delft onverhoord veroordeeld en afgezet. Dit kerkelijk vonnis, werd in 1619 door een politiek gevolgd. Na driemaal vruchteloos bij klokslag te zijn ingedaagd, zag hij zich in Mei door de vier en twintig rechters voor altijd gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Hem bleef nu niet anders over dan in den vreemde een verblijf te zoeken. In de Zuidelijke Nederlanden werd hij met onderscheiding behandeld. Hij genoot de eer van mannen als Peckius, Spinola, ja zelfs van den Spaanschen gezant de la Queva uitnoodigingen tot bezoeken te ontvangen. Zij hadden daarmede bedoelingen, die Wtenbogaert maar al te goed doorzag, en daarom besloot hij tegen het einde van het bestand naar eene andere schuilplaats om te zien. Hij vestigde daartoe het oog op Frankrijk.
In het voorjaar van 1621 vertrok Wtenbogaert naar Parijs. De samensprekingen aldaar met Jeannin en de Boissise gaven hem de zekerheid, dat hij in Frankrijk veilig zou zijn. Hij ging dus met Episcopius en Cupus daarheen en vestigde zich te Rouaan. Vijf jaren heeft hij hier gewoond, ofschoon hij soms weken in Parijs doorbracht bij de Groot en enkele geestverwanten onder de Fransche predikanten. Door briefwisseling en geschriften bleef hij voor de remonstranten rusteloos werkzaam. Met de Hugenoten, die zich voor de Dordsche canons verklaard hadden, liet hij zich niet in. Herhaaldelijk werd hij, even als in Antwerpen, aangezocht, om tot de Roomsche kerk over te gaan. Ofschoon hij zulke aanzoeken steeds onvoorwaardelijk afsloeg, werd hij toch door allen die hem kenden, zooals de president van Normandie, de Rieu zeer geacht. Toch verlangde Wtenbogaert in eene andere omgeving te leven. In 1624 stond hij gereed naar Hamburg en van daar naar Frederikstadt te gaan, toen hij bijna in handen zijner vijanden was gevallen. Hij bleef te Rouaan tot na Maurits dood. Op de gunstige berichten die hij van vertrouwde vrienden had ontvangen, alsmede van Episcopius, die in April 1626 naar Holland vertrok, besloot ook Wtenbogaert heimelijk in het vaderland weder te keeren. Eer hij hiertoe overging schreef hij tweemaal naar Frederik Hendrik, dien hij te Antwerpen persoonlijk had ontmoet. Den 26sten Augustus zette hij te Rotterdam voet aan wal.
| |
| |
In de eerste maanden moest hij zich zooveel mogelijk schuil houden. Zeer gaarne had hij den prins persoonlijk gesproken, maar deze achtte dit niet raadzaam, ofschoon hij genoeg liet blijken, dat Wtenbogaert geen leed zou geschieden. Een verzoek van de generaliteit, op het advies van eenige rechtsgeleerden, om zich te mogen verdedigen tegen de beschuldigingen waarop zijn vonnis rustte, werd afgeslagen. Onafgebroken was hij werkzaam om de intrekking der plakkaten tegen de remonstrantsche samenkomsten en het ontslag der gevangenen op Loevestein te bewerken, en ofschoon al zijne pogingen hiertoe vruchteloos schenen te zijn, zoo moet het toch voor een deel aan zijn invloed worden toegeschreven, dat de remonstranten eerlang te Rotterdam, Amsterdam, den Haag en elders vrij vergaderden, ja zelfs ongehinderd kerken bouwen konden, terwijl geene enkele poging werd gedaan om de gevangenen na hunne ontvluchting te vatten. Hij waagde het zelfs meermalen te preeken. Dikwijls werd hij aangezocht om zich even als vroeger tot bemiddelaar te laten gebruiken, ten einde de breuk in kerk te heelen, maar na al het gebeurde was er voor het oogenblik aan geene verzoening te denken. Wtenbogaert wijdde daarom al zijne krachten aan de belangen der remonstrantsche broederschap, waarvan hij het hoofd bleef tot aan zijn dood. Hij gaf haar eene handleiding tot het godsdienstig onderricht en eene kerkorde. Tot de laatste jaren woonde hij weder in zijn eigen huis, dat na de verbeurdverklaring eerst door een kamerheer van Maurits, daarna door Rosaeus was bewoond. Daar ontsliep hij ook den 4den Sept. 1644, na tot het laatst, in het genot van een krachtig lichaamsgestel, met ongemeene helderheid van geest, gearbeid te hebben voor de zaak waaraan hij zijn geheele leven had gewijd. Wtenbogaert was een man van groote scherpzinnigheid. Letten wij op de breede rij zijner geschriften, waarvan wij het
noodeloos achten de titels op te sommen, sedert daarvan Rogge in zijne Bibliotheek der remonstrantsche geschriften eene volledige bibliografische beschrijving heeft gegeven; leggen wij daarnevens zijne tallooze brieven, die thans allen door denzelfden bij het historisch genootschap te Utrecht zijn uitgegeven, dan vragen wij: hoe heeft Wtenbogaert, te midden van zulk een woelig en zwervend leven, tijd kunnen vinden tot eene schriftelijke werkzaamheid van zulk een omvang. Hij was ongemeen vlug met de pen, maar de inhoud zoowel zijner kleinere als grootere werken getuigt tegelijk van zijne zeldzame kennis, als van helderen blik. Bovendien muntten bijna al zijne geschriften niet enkel uit door degelijkheid van inhoud als door keurigen vorm. Van onschatbare waarde zijn steeds zijne Kerckelicke historie en zijn Leven, kerkelijke bedieninge en zedige verantwoording, die eerst na zijn dood het licht zagen. Wten- | |
| |
bogaert is ongetwijfeld een der merkwaardigste mannen in de Nederlandsche protestantsche kerk van de eerste helft der 17de eeuw. Als strijder voor de vrijheid van onderzoek en tegen het formuliergezang, voor de vrijheid van godsdienstoefening en tegen elke gewetensdwang, is hij een echte zoon der hervorming geweest.
Wtenbogaert is tweemalen gehuwd geweest, maar heeft geene kinderen gehad. Zijne eerste vrouw was Anna van den Broeck. Na haar dood in 1607 hertrouwde hij met Maria Petitpas, weduwe van François aux Brebis, uit Wesel.
Van hem bestaan verschillende portretten, die echter meerendeels slechte kopiën zijn van goede origineelen. Miereveld schilderde zijn portret, dat door Delff in plaat werd gebragt. Wij hebben eene uitmuntende gravure van Rembrandt. Ook werd hij door Vinkeles en Houbraken in koper gebragt.
Even als ons bestek slechts toeliet enkele hoofdpunten uit Wtenbogaerts levensgeschiedenis aan te stippen, zoo is het onmogelijk alle bronnen te noemen, die over hem zijn te raadplegen. Wij laten hier de voornaamste volgen.
Zie Saxe, Onom., T. IV. p. 215; Burman, Traj. erud., p. 434-445; Crenii Animadv. Phil., P. XIII. p. 133, 134; Pars, Ind. Bat., p. 217, 218 (met zijn portr.); J. Fabricii Hist. Bibl., P. IV. p. 498-500; Chaufepiè; Wagenaar, V.H., D. IX. bl. 86, D. X. bl. 58 enz; Biogr. Univ.; Biogr. mod.; Rogge, Bibl. van Rem. Pamfl., bl. 87, 218; Wtenbogaerts Leven, Oorspronch en voortganch der kerck. geschillen, Kerkel. historie, Brieven en onuitgegeven stukken; Trigland's Kerck. geschiedenis, Baudart's Memorien; Brandt, Historie der reformatie, Regensbogen, Geschied. der remonstranten; Tideman, Geschied. van de vestiging der remonstr. broederschap; Ypey en Dermout, Gesehied d. Ned. herv. kerk; Leven van N. Mann. en Vrouwen, v. 51; Kist en Royaard's Arch., D. V. bl. 178, D. IX. bl. 508; Nav., D. VII. bl. 88, 176, D. IX. bl. 38; Jaarb. v. Wet. Theol., D. I. bl. 298, D. II. bl. 76; Godgel. Bijdr., D. XXXII. bl. 904; Kron v h. Hist. Gen., 4 jg. bl. 255; Halma; Hoogstraten; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Woordenb. der zamenl.;
Glasius; Muller, Cat. v. portr., en verder alle werken, aangehaald in Rogge's Joh. Wtenbogaert en zijn tijd, 3 dln. Amst. 1874-76. |
|