hoogleeraar benoemd. Niet lang mogt men zich in zijn bezit verheugen, daar hij als hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis en predikant der Waalsche gemeente naar Amsterdam vertrok Hier maakte hij zeer veel opgang, en zoo hoog stond hij in de gunst van de regering, dat zij hem een aanzienlijke burgerbetrekking aanbood, die hij echter afsloeg en bleef zijn kerkelijke bediening tot zijn dood waarnemen, 13 November 1690.
Veel moeijelijkheden verwekte hem zijn werk de scripturarum interprete contra exercitatorem paradoxum Traj. 1668, na en over het werk van den Spinozistischen geneesheer Ludovicus Meijer door hem in het licht gegeven. Ongelukkig slaagde hij, naar het oordeel der Cartescaansche wijsgeeren en anderen, in zijn wederlegging van dit boek. Meer dan twintig mannen van groote bekwaamheid, en onder deze van der Waeijen, Nethenius, Koelman, de Raadt, Vogelzang, namen de pen tegen hem op. Zulks zou voor Wolzogen, wijl hij geacht werd van den weg der waarheid te zijn afgedwaald, zeer onaangename gevolgen hebben gehad, zoo hij in de staten van Utrecht geen machtige beschermers had gevonden. In 1669 verscheen echter in het Latijn en Fransch een geschrift dat de orthodoxie van Wolzogen handhaafde, door het gunstig oordeel hetwelk sommige hoogleeraren en doctoren in de godgeleerdheid hadden uitgebragt, wereldkundig te maken: (Judicia variorum professorum et doctorum theologiae). Eerlang verscheen een bitter en scherp tegenschrift: Theologorum quorumdam judicium de libro L. Wolzogen de interprete scripturarum, in het licht, waarin Wolzogen met zwarte kleuren als een vijand der hervormde kerk werd afgebeeld. De staten van Utrecht namen dit euvel op, verboden het in hun gewest en drongen ook bij de regering van Deventer aan om de predikanten Rijssenius en Colonius, die als schrijvers bekend geworden waren, ernstig te bestraffen. Tot de hevigste tegenstanders van Wolzogen, behoorde ook Labadie. De Utrechtsche hoogleeraar verzette zich niet alleen schriftelijk tegen hem en trad als verdediger van het synodale besluit tegen hem op; maar hij was ook een zijner
ernstigste bestrijders. Van zijne hand verschenen: Fides orthodoxa, sive ad versus Johannem de Labadie censurae in libellum de interprete scripturarum. Traj. 1668 en in Apologie pour la Synode de Naerden, 1679.
Zijn overige schriften zijn:
Oratio de Sole Justitiae. Traj. 1664.
Orator sacer sive de ratione concionandi. Ibid. 1671.
Dissertatio critico-theol. de correctione scribarum in 18 scripturae dictionibus adhibita, quam alii a Judaeis correptas, alii mutatas, aut aliter scriptas, aliterque lectas, alii mendas manuensium incuria illapsas, alii plures, alii pauciores esse putant. Harder. 1689.