Vreeland in pandschap had, in geschil met de Stichtenaren, die thans voor een poos met graaf Floris V in goed verstand leefden. Deze tuchtigde van Amstel om den tol, welke hij tot merkelijke schade van die van Utrecht op den Vechtstroom had aangelegd, en Herman van Woerden wijl hij van Amstel te hulp gekomen was en tegen de Stichtenaars vele vijandelijkheden had gepleegd. Zijne bezittingen te Woerden en omstreken werden niet alleen verwoest en plat geloopen, maar ook het beleg geslagen voor het kasteel van Montfoort. Een gansch jaar lag de graaf voor het slot en na het verlies er van was Herman genoodzaakt buiten'slands de wijk te nemen, terwijl de bisschop hem met ballingschap en verbeurdverklaring zijner goederen strafte.
Na zich eenigen tijd buiten'slands opgehouden te hebben, keerde hij terug en verzoende hij zich met den bisschop en den graaf. Opmerkelijk zijn de voorwaarden van het verdrag, door Matthaeus in zijn werk de Nobilitate vermeld. Hoofdzakelijk komen zij hier op neer: Herman droeg zijn goed in de heerlijkheid Woerden den grave op en ontving het wederom van hem te leen. Hij mogt zijn dochter buiten diens toestemming niet uithuwen; het steenhuis dat Herman te Woerden had laten bouwen, moest hij steeds voor den graaf openhouden, en aldaar of elders een burgt bouwen, dien hij tegen elk, uitgenomen tegen den bisschop, moest verdedigen. Ook mogt hij buiten 's graven bewilliging geen ballingen te Woerden ontvangen. Dit verdrag werd op Palmzondag 1287 geteekend, ook door verscheidene edelen, die zich borg stelden, en bij het niet nakomen van het verdrag met 120 man tegen hem zouden optrekken. Floris begiftigde nu ten teeken zijner opregtheid van Woerden en van Amstel met den titel van raad, en gaf hen boven andere edelen deel aan de regering. Deze vriendschap was van geen langen duur. Gelijk bekend is nam van Woerden deel in de zamenzweering tegen den graaf. Hij was het die het eerst het masker afligte, 's graven paard bij den toom greep en hem deze woorden toevoegde: ‘Meester, uwe hooge sprongen hebben een einde, gij zult ons niet langer ringelooren, of het u leed zij of lief, gij zijt onze gevangene’, er met een vloek er bijvoegende: ‘dat hij Holland nooit weer zien zoude’. Na den gepleegden moord vlood ook Herman buiten het land. Hij keerde echter, doch niet naar Holland, terug en verdronk waarschijnlijk door het omslaan van de schouwe met den heer van Renesse, in het overvaren van de Lek bij Kuilenburg.
Zie Melis Stoke, (uitgave van Huydecoper); Goudhoeven; van Leeuwen; Wagenaar; Bilderdijk; Arend; Kok enz.