en predikant te Duisburg. Van hier werd hij, na een kort verblijf aan de pas opgerichte school te Nijmegen geplaatst. In 1656 aanvaardde hij aldaar het professoraat in de theologie en werd eershalve tot doctor in de godgeleerdheid benoemd. Gedurende de 16 jaren, die hij aldaar vertoefde, oogstte hij grooten roem in, in weerwil van den strijd, dien hij om zijne Cartesiaansche gevoelens moest voeren, en gaf menig theologisch en wijsgeerig geschrift in het licht. Curatoren der Leidsche hoogeschool wisten hem in 1671 aan deze te verbinden en den 16den November van dat jaar trad hij als hoogleeraar in de godgeleerdheid op. Hier sprak hij steeds voor een talrijk gehoor en handhaafde hij zijnen roem. Wel kon het niet anders of hij, die voor het hoofd der Cartesianen werd gehouden, moest ook hier met vele onaangenaamheden kampen. Hij wist ze echter te boven te komen door bescheidenheid en gematigdheid, in weerwil zelfs van de besluiten tegen den Franschen wijsgeer door de staten van Holland, ook met toepassing op hunne hoogeschool, genomen.
Hij overleed den 19den Mei 1687 aan de gevolgen eener beroerte. A. van Zylvelt, A. de Blois en A. Blooteling hebben hem in plaat gebragt.
De zeldzaamheid zijner werken verklaart het feit dat aan de talenten van dezen geleerde geen volle regt is wedervaren.
In 1656 verscheen van zijne hand: Consideratio theologica de stylo scripturae, quem adhibet cum de rebus naturalibus sermonem instituit.
Drie jaren vroeger had hij in het licht gezonden, blijkens deze Consideratio: Dissertationes duae, una de usu et abusu scripturae in rebus philosophicis, altera de Cartesii sententia de quiete terrae. Tegen de op hem gerigte aanvallen verdedigde hij zich in dit werk.
Disputationes Theologicae sexdecim de regula credendi, contra Valerianum magnum. Neom. 1656.
Disputationes de fundamento verae religionis. Ibid. 1663.
Causa Spiritus Sancti. L.B. 1678.
Consensus Veritatis in Scriptura divina et revelata oum veritate philosophiae, a Cartesio detectae. Ibid 1682.
Exercitationes Theologicae et Oratio de Oraculorum Divinorum veritate et Gentilium falsitate. Ibid. 1682.
Investigatio Epistolae Pauli ad Romanos. Ibid 1685.
Annotationes in Cartesii meditationes, curante S. van Til. Dordr. 1688.
Theologia Pacifica. L.B. 1671.
Cum appendice 1683, defensa. Amst. 1689.
Investigatio Epistolae Pauli ad Hebraeos. Accedunt positiones sive aphorissmi universum theologiam adumbrantes. L.B. 1691.
Antispinoza et Commentarius de Deo et ejus attributis, 4o., ook in 't Holl. vert.