| |
[Willem I]
WILLEM I, graaf van Nassau, prins van Oranje, oudste zoon van Willem, graaf van Nassau Dillenburg en Juliane gravin van Stolberg, werd den 14 April 1533 op het slot te Dillenburg geboren. Toen hij den ouderdom van elf jaren bereikt had, erfde hij het prinsdom Oranje van zijn neef René van Chalons, zoon van graaf Hendrik van Nassau, broeder van den vader van onzen held. Niet lang daarna kwam hij met zijne nicht, de prinsesse weduwe, te Brussel, waar hij aan het hof van Karel V verscheen. Deze vatte genegenheid voor hem op, benoemde hem tot edelknaap, later tot kamerjonker. Dikwerf sprak de keizer met hem over staatszaken en veroorloofde hem bij de audientien van vreemde gezanten tegenwoordig te zijn. In 1551 werd hij door den echt verbonden met Anna, erfdochter van Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren, die hem de heerlijkheden Buren, Leerdam, IJsselstein, St. Maartensdijke enz. ten huwelijk bragt. Na zijn voltrokken huwelijk werd hij door den keizer, die met de jaren ook zijne bekwaamheden zag toenemen in zaken van gewigt gebruikt en toen hij den ouderdom van 22
| |
| |
jaren bereikt had, werd hem het bevel over het leger in de Nederlanden toevertrouwd, als ook de stichting van twee nieuwe vestingen, Philippeville en Charlemont, en, toen Karel te Brussel afstand van de regering deed, zond hij hem naar zijn broeder, den roomsch-koning Ferdinand in Duitschland, om hem de keizerlijke kroon en scepter te overhandigen. De aanvang der regering van Philips voorspelde den prins veel goeds. Deze schonk hem de orde van het gulden vlies, gaf hem met de graven van Egmond en Hoorn zitting in den raad van State, onthief hem meer dan eens van zijn aandeel in de beden, die hij anders van de goederen zijner gemalin in Holland had moeten opbrengen, en gebruikte hem om met Frankrijk over den vrede te handelen, werwaarts hij, toen deze gesloten was als gijzelaar vertrok. Het was bij die gelegenheid, dat hij den aanslag, door Spanje en Frankrijk beraamd, om de ketterij met vereenigde krachten uit te roeien, ontdekte. In de beginselen der hervorming opgegroeid, vatte hij van toen af het voornemen op dien aanslag te verijdelen, in zoover de Voorzienigheid hem daarin in staat mogt stellen.
Te midden van dit toelagchen des geluks, gevoelde hij de slagen des tegenspoeds. Den 24sten Maart 1558 verloor hij zijne gemalin, die hem twee kinderen had geschonken. Omtrent dezen tijd werd ten hove geraadpleegd over het verkiezen van een opper-landvoogd der Nederlanden. Het volk, bij hetwelk de prins zeer gezien was, zou hem of den graaf van Egmond gaarne tot deze aanzienlijke waardigheid hebben verkozen gezien, doch de koning dacht er anders over, vertrouwde de regering over het gansche land niet aan mannen, die bij het volk zoo gezien waren. Bij hem kwamen twee hertoginnen, die van Lotharingen en Parma, in aanmerking. De prins verklaarde zich voor de eerste, te meer, wil men, omdat hij, na het overlijden zijner eerste gemalin, bij de dochter der hertogin aanzoek zou gedaan hebben, om hierdoor zijn aanzien in de Nederlanden te beter te vestigen. De keus van den koning, die, gehoor gevende aan de lasteringen der jaloersche Spanjaarden, den prins toen reeds verdacht, viel echter op de hertogin van Parma.
Na het vertrek van Philips naar Spanje, waakte hij en als lid van den raad van state en als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht en Bourgondie en als een der voornaamste Nederlandsche edelen, onophoudelijk voor de regten en vrijheden van het vaderland en ijverde inzonderheid voor de vrijheid van geweten, die Philips niet wilde toestaan. Weldra ontstond die vermaarde worstelstrijd, waarvan hij in den aanvang de ziel was en aan welker beschrijving zich reeds ten tijde van Hooft meer dan 50 pennen hadden afgestompt. Evenmin als anderen is het ons mogelijk in een kort bestek den prins in al zijn schitterende bekwaamheden, deugden en verdiensten af te schetsen. Ofschoon grooter staats- dan krijgs- | |
| |
held, wist hij toch met opgeraapte benden en karige geldmiddelen zijn roem als zoodanig staande te houden tegen den bekwaamsten veldheer van zijn tijd, den hertog van Alva.
Omtrent zijne talenten als staatsman is bij allen slechts één stem. Zelts Spaanschgezinde schrijvers prijzen hem op dit punt volmondig, en waarlijk de daadzaken spreken. Hij toch was het die den opstand van twee gewesten tegen de geheele Spaansche magt ontwierp, leidde en zoover tot rijpheid bracht, dat hij ook na zijn dood gelukkig kon voortgaan, om, al was de stuurman ook van 't roer gerukt, het schip tegen den storm te behouden. ‘Het was als of de Voorzienigheid, toen zij besloten had de aarde met een Philips II te tuchtigen, haar uit barmhartigheid eenen Willem I geschonken had, die denzelfden aanleg als de Spanjaard bezat, maar al hetgene, wat deze ten kwade gebruikte, ten goede aanwendde. Immers Willem was voorzigtig, koel overleggende, standvastig, schrander, stilzwijgend, nadenkend en zeer spaarzaam met zijn vertrouwen: maar hetgeen in den eersten hardnekkigheid, arglistigheid, het smeden van snoode ontwerpen, geveinsdheid en achterdocht werd, was in Willem een heldere blik op het voorledene, het tegenwoordige en de toekomst, onwrikbare volharding, heilzame voorzorg, het uitvorschen en verijdelen van diezelfde onderwerpen, welke de ander tot onheil der menschen beraamd had en een wijze afkeer van die onbezorgdheid, welke Egmond in den strik had doen vallen.’ Zijn karakter was edel. Het onophoudelijk branden, wurgen en onthoofden stuitte den zachtaardigen en menschlievenden prins evenzeer als later het ijveren tegen de R.C. en hunne uitsluiting van alle ambten en waardigheid. Openlijk beroemde hij zich bij Philips, dat hij misdadigers verschoond had. Hij wreekte zich nimmer en altijd zocht hij te midden van de stormen der omwenteling de meest gematigde partij te doen zegevieren en hield hen, die door heetboofden en kettermakers vervolgd werden, de hand boven het hoofd. Lumey, schoon
een bekwaam legerhoofd, werd door hem om zijne wreedheden weggezonden, en zoo hij den stadhouder Sonoy niet hetzelfde lot deed ondergaan, het was om dezelfde reden waarom David Joab niet strafte. Hij was, gelijk de hoogleeraar Siegenbeek in een opzettelijke verhandeling aantoonde, waarachtig godsdienstig. Toen Sonoy hem raadde zich door een bondgenootschap te sterken, zeide hij: ‘reeds voor het begin mijner hagchelijke onderneming had ik een verbond met den Heer aller Heeren gesloten.’ Zijn laatste woorden waren een gebed voor zich en zijn volk. De roomschgezinde d'Aubery de Maurier legde deze getuigenis van hem af: ‘in alle verloopene eeuwen was er geen grooter man dan deze vorst. Men onderzoeke alle de doorluchtige helden van Plutarchus, en hen, die sedert dezen bewonderings- | |
| |
waardigen schrijver geleefd hebben, men zal er niemand in aantreffen, wiens deugd hooger stond dan de zijne’. Thuanus kende hem ‘voorzigtigheid, standvastigheid, grootmoedigheid, billijkheid, lijdzaamheid en matigheid toe’; deugden, misschien nooit in die mate tevens bij iemand gevonden. Zelfs de kardinaal Bentivoglio ontzegt hem geenzins wakkerheid, nijverheid, milddadigheid, welsprekendheid, doorzigt, kracht van overreding en leiding der gemoederen. De Nederlanden noemden hem ‘hun redder, naast God, vader des vaderlands’, en het volk dat hem als een vader vereerde en lief had: ‘Willem vaer’.
Een tijdgenoot vermeldde zijn dood op de volgende wijze: ‘Nochtans heeft de godtloosheyt, boosheyt ende giericheyt, bij eenighe van des conings ondersaten, soo veele vermoghen ende teweghe gebracht dat eenen Jan Jarenguy in den iare 1582 in Februario voorgenomen ende in het werk geleyt heeft omme den vromen helt met het doorschieten zijn leven ende de bedroefde Nederlanden van haere hulpe te berooven; maer Godt almachtigh heeft de schote also geregeert datse niet doodelicken en was. Naer dien tyt hebben sy tot verscheyden stonden ende plaatsen noch veele lagen geleyt omme desen doorluchtigen prince door d'een ofte d'andere maniere te vermoorden, hetwelek ten laetsten in den jaere 1584 op ten X Juny binnen de stadt Delft door de hand van een vervloekten Bourgognon, Balthasar Geraerts genaemt, te weghe ghebracht is, tot onuytspreeckelicke droefheyt van zijne kinderen, vrienden ende alle de ingezetenen dezer landen ende steden, dewelcke den tyran meynde door desen slach geheel overwonnen ende 't onder gebracht te hebben, dan de uytcomst heeft genoechsaem het teghendeel hewesen.’
Bij Anna van Buren, den 10 Febr. 1558 te Breda gestorven, verwekte hij Philips van Nassau, zijn opvolger in het prinsdom Oranje, en Maria van Nassau, gehuwd met graaf Philip van Hohenloo. Zijn tweede huisvrouw, Anna prinses van Saxen, eenige dochter van Maurits, keurvorst van Saxen, schonk hem Maurits, zijn opvolger in het stadhouderschap en twee dochters, Anna gehuwd met haar vollen neef, graaf Willem Lodewijk van Nassau, stadhonder van Friesland, en Aemilia gehuwd met Don Emanuel, prins van Portugal. Zijne derde vrouw was Charlotte de Bourbon, dochter van Lodewijk, hertog van Montpensier, die hem zes dochters heeft gebaard: Juliana gehuwd met Frederik IV, keurvorst paltzgraaf aan den Rijn, Elisabeth gehuwd met Henri de la Tour, hertog van Bouillon, Catharina Belgica, gehuwd met Philip Louis, graaf van Hanau, Charlotte Brabantina, gehuwd met Claude, hertog van Tremouille en Thouars, Aemilia, gehuwd met Frederik Casimir, hertog van Lansberg,
| |
| |
uit het huis van Tweebruggen. Bij zijn vierde of laatste vrouw, Louise de Coligny, verwekte hij Frederik Hendrik.
Behalve deze twaalf kinderen had hij nog een bastaard Justinus van Nassau.
Zie, behalve de Nederlandsche geschiedschrijvers als Bor, van Meteren, Gysius, Hooft, van Isselt, Wagenaar, van Wijn, Cerisier, Bilderdijk, Arend; Watson, Motley, Thuanus, Maurier, Schiller, Bentivoglio, Mendoca, Strada en vele anderen; Orlers, Geslachtboom der Graven van Nassau, ook in het Fr. en Lat.; La Fargue, Geslachtschets v.d. Huize van Nassau, 's Hage 1740; G. Benedicti, de rebus gestis G. à N. L.B. 1586; G. Baudartius, Polemographia Aur. Belg., Amst. 1622; Meursii G. Auriac., L.B. 1612; Montanus, Auriaco-Nassovae domus et vitae ill. princip. Aur. 1663; Guil. Nass. Germaniam inferiorem libertati vindicantis denunciatio, s.l. 1572, 16 Junii; Tresling, de prudentia G.I. in Republ. perturbata; D. van Hogendorp, de Guil. I. Princip. Araus. liberi cultûs divini liberaeque conscientiae Vindicis juribus in summum imperium in comit. Holl.; A. Gordon, de potestate Guil. I. Holl. sub Guil. I. Gubernatcum ordinaria tum extraord.; J.C. Reepmaker, de Guil. I. libertatis religios. defensore; D. Heinsius, Auriacus, L.B. 1620; J. Foresti Merita Princip. Aur. in Belgas, L.B. 1620; Discours
veritable des choses passées es Pays-Bas etc. Lyon 1578 (contre le Prince d'Or.); Neuville (A. Baillet), Histoire de Guil. I et de Guil. III. Amst. 1689; Histoire des Princes d'Orange de la maison de Nassau, Amst. 1691; Amelot de la Houssaye, Hist. de Guil. de Nassau cet. et d'Eleonore Charlotte de Bourbon, sa femme avec des remarq. et critiq. sur la maison d'Or Nass. Lond. 1752; N.N. Ard'huin, Hist. de Guil. de Nassau, Brux. 1829; E. Mahon, Guil. le Taciturne, Par. et Rheims 1832; J.B. Champignac, Guil. le Tacit. et sa Dynastie etc., Paris 1851; Groen van Prinsterer, Archives; De la Pise, Tableau de l'Hist. des Princes et Principauli d'Orange; The Patriot, beeing a dramatic history of the life and death of William I, Lond. 1736; H. Wülke, Wilhelm I von Oranien, d. Begrund. d. Niederl. Freiheit, Leipzig 1864; Wilhelm der Schweigende als Prinz v. Orancen in Niederl. Museum I und II; Beaufort, Lev. van Willem I, Middelb. 1732, 3 dn.; Leven van Willem I enz. Geill. met 130 plat. 's Grav. 1847; J.v. Lennep, Herinner. uit den worstelstrijd m. Spanje, 's Grav. 1853; Lev. d. Ned. M. en Vr. D. VI. bl. 172; Bareuth, Stadh. reger.; Te Water, Verb. d. Edelen; W. Broes, Wil. I. in betrekking tot de scheuring der XVII vereenigde gewesten in de XVIe eeuw, Amst. 1831; Dez., Marnix aan de
hand van Willem I; G.A. de Meester, de grondlegger onzer vrijheid, prins Willem I, voorstander van het centralisatie-stelsel; Dodt van Flensburg, Iets aang. prins Willem I als stadhouder van Utrecht in v.d. Monde's Tijds. IX. 174; van Kampen, Vad. Karakterk.; Vergelijking van Aratus van Sicyon en Prins Willem I in Vad. Lett. 1826, II. 45; Siegenbeek, over het godsdienstig karakter van W.I. in Mnem. XI. (II.) 153; Molema, Lofspraak op prins Willem I in Vad. Letteroef., 1826, II. 258; Lulofs, Lofrede op Willem I in Holl. Maats. v.K. en W. VI; Dodt van Flensburg, de Gek van Utrecht en die van den prins van Oranje in v.d. Monde's tijdschrift,
| |
| |
VII. 211; geschenk aan den prins bij zijn eerste komst te Utrecht in 1558 in Utr. volksalm. 1856, bl. 44; Geldleening door Witlem I te Leyden, Ald. 3 jrg. 171; Ordonn. v. Willem I om geen vleesch in de vasten te koop te stellen, Delft 5 Febr. 1573 in Nav. X. 251; Lijfschatten van W. I in 1574 in Kron. v.h. Hist. Gen. 6 jrg. 421; J.J. van der Horst, Diner aan Willem de Zwijger te Veere, 10 April 1580, in D. War. V. 41; P. Meesters, Vert. v.d. Inleiding eener redevoer. gedaan in de Fransche taal door Willem I bij de vergad. d. Staten van Vlaand. te Dendermonde den 17 Julij 1578, in Cads. 1853, 85; R. Fruin, Willem de Zwijger in Alm. v.t. Nut van 't Algem. 1864, 76; was Willem van Nassau een zwijger? in Nav. 1861, 138; Dodt van Flensburg, Gilbertus Cognatus over prins Willem I in Letterb. 1841, I. 231; Le Renart decouvert, Mons. 1580; Decretum banni et proscriptionis contra W.N., Madrid 1580. 4o.; Gachard, Proscription de Guil. le Tac. in Bull. etc. Royale IV. (2 Ser.) I. 439; Apologie ou defense du Prince d'Orange contre le ban (Leyde) 1581 4o., précedée d'une Notice historique cet. Anvers 1828, (Holl.)'s Hage, Leyden, 1584 4o., Leyd. 1606, 1652 t 12o.; Leeuw. 1746. 8o.; Amst. 1789, met aanteekk. van G.v. Hasselt, (Lat.) L.B.
1581, 4o. en 8o. Antv. 1578. 4o.; Cort bewijs dat de Prins v. Orangien de oorsake ende eersten oorspronck is geweest van deze langhduurende ellende ende tweedrachtigheit, s.l. 1582, 8o.; J. Clarius, Ode in Guil. a Nassau, reg. catholici in infer. German. vasallum perduellum et eccles. Christi hostem gravissim. Montib. 1581; Lebensgeschichte von Anna, zweite gemahlin des prinsen Wilhelmi van Oranien, nebst Actenstucken bij J Grundings und J.F. Klotsch in Samml. vermischt. Nachrichten zur Sächs Ges. XI. Bd. Chemnits 1776, P. von Einzug Hochzeit und Freude des Hertzogs Wilhelm von Uranien und Fräulein Anna Churfurstin Moritzens Tochter s. I. 1561 4o.; Blasius Brun, Lob. spruch Herzog Wilhel'ms von Oranien und Fräwlein Anna, s.l. 1564, 4o.; L.E. Bosch, De bruiloft v.d. prins v. Or. in 1564, in Utr. Volks-Alm. 1857, 112; Memorie van de groote costen ende magnificentie der bruiloft van de dochter van Hartoogh Maurits van Saxen, ghetoont aen Wilhelm van Nassau enz. in den jare 1561 op Bartholomei dagh gehouden binnen Leypsigh. Ald. 1647; J. von Arnoldi, Ueber die Vermählung Wilhelm I von Oranien mit Anna von Sachsen in Hist. Denkw. 1817, 103; K.W. Boettiger, Wilhelms von Oranien Ehe mit Anna von Sachsen in Hist. Tuschenbuch VII. (1838), 79; J.J. van der Horst, het huwelijk v.W.v. Or. met Anna van
Saksen hist.-krit. onderzocht. Amst. 1851; Bakhuizen v.d. Brink, als boven. Amst. 1853; G.H.M. Delprat, Berigt aangaande de laatste levensuren van prins Willem I (Arnh.) 1838, in Nijhoff's Bijdr. D. II.; Cort verhael van 't moordadig feyt geperpreteert in den persoone des prinse van Orangien bij J. Jauregui. Antw. 1582; P.C. Molhuysen, De aanslag van Jauregui op Willem I, in Nyhoff's Bijdr. VI. 16; Gachard, Assussinat de Guil. le Tacit. par Jean Jauregui, in Bull. Ac. R. Br. 2 St. III. 362; van Hasselt, Verwond. van Willem I in Geld. Maandw., I. 229, II. 413; Jean Jaureguy, Bref recueil de L'Assassinat commis en la personne du Prince d'Orange, Anv, 1582. 8o., trad. en Flam. par Karel Nys, Antw. 1849, 1834; Discours sur la blessure de Mgr. le Prince d'Orange, s.l. 1582. 4o.; La Confession manuscrite de B.G. in Bull. de l'Acad. R.B. 3 part. 75; T. Juste, Proscription et assassinat de Guil. le Taciturne in Rev. Nat. Belg., VII. 78; Cort verhaal v.d. moort van den Prince enz. door een goed patriot in Jaarb. v. Delft, 1867, 1; The report of the lamentable deat of William of Nass.,
| |
| |
Middelb. 1584; Cort verhaal van de moort ghedaen aan den persoone van den prins van Orangien, s.l. 1584. 4o.; W. Broes, Charlotte de Bourbon aan het ziekbed van Willem I (Amst.) 1850; Panegyris upon the last wordt of William I. Lond. 1731, ook in het Holl.; M. Arendt, Recherches critiques et historiques sur la confession de Balthazar Gerard. Brux. 1854; R.C. Bakhuizen v.d. Brink, de confessie van den moordenaar (B.G.) in Alg. Konst- en Letterb., 1854; L.Ph.C. van den Bergh, een brief van Balth. Ger. aan Willem I in Nijhoff, Bijdr. N.R., III. 342; De dood van Willem de Zwijger, Europa, 1859, III. I.; Cort verhael van de moort gedaen aan den persoon des Princen van Orangien, 1584; L. Torrentii in laudem Balth. Gerardi fortissimi tyrannicidae in L. Torrent. Poëmata, Antw. 1594, p. 304 cet.; Gachard, Assassinat de Guill. le Tacit. par B.G. in Bull. Ac R. Br. XXIII 2 part. 516; G v. Hasselt, Dood van Willem I in Geld. Maandw., I. 230; J. de St. Genois, Supplice de B.G. in Ann. Soc. Roy Gand 8o.; Reiffenberg, Lettres relatives à B.G. in Nouv. Arch. V. 362; P.C. Molhuysen, Het sterfhuis van prins Willem I in Nijhoff's Bijdr. VII. 42;
Warnsinck, Bedevaart naar 't graf van Willem I in Vad. Lett., 1822, II. 180; Dodt van Flensburg, Het standbeeld van Willem I te Delft in v.d. Monde, Tijds., VII. 100; Inhuld. v.h. Standb. van prins Willem I te 's Hagem Kr. v.h. Hist. Gen., 4 jg. 120; Archives de la maison d'Orange-Nassau; A. Vossin, Lettres inédites de Guil. Prince d'Or. à monf. d'Embyse in Mess. d. Scicnces, VI. 249; Gachard, Corresp. de Guil. I, 4 t.; Dez., Lettres du Prince d'Orange, 1552-1576 in Anal. 19-301; Onuitg. brief van W.I. 10 Mei 1584 in Kist en Royaards Arch., XX. 216; Brieven van W.I. aan zijne eerste vrouw in Kr. v.h. Hist. Gen., 15 jg. 16; Brief v.W. I aan de reger. v. Amsterdam, Ald. 10 jg. 160; Brief v.W.I. over het maken van toebereidselen tot afwering der sp. vloot, 7 Aug. 1574 in Hist. Gen., 5 jg. 296; Brieven van prins W. aan de drie staten van Utrecht in 1577 in Hist. Kron. IV. 203; Brief der staten van Utrecht aan den prins v. Oranje in Dodt, Arch. I. 191; Brieven van W.I. aan de staten van Utrecht 1577 in Hist. Kron. 4 jg. 269; als boven 1577-1584, Ald. 5 jg. 327; Willem I, Brieven van Willem V enz. in Belg. Mus., V. 253; J.C. de Jonge, Brieven van en over Willem I aan de overheden der stad Gend, 1580-1584 in onuitg. stukk., II. 51; Brief van W. I, 3
Febr. 1584 (over Leoninus) in Nav. VI. 89; Asch. van Wyck, Versp. brieven van Willem I in Utr. Volks-alm., 1849, 21; Brief van Willem I aan de reger. v. Dordrecht, uitg. door J. Smits in Werk. d. Maats. v. Ned. Letterk.; Ruitenschild, de Graven onzer Vorsten; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Baur, Hwb.; Jöcher; Conv. Lexic. Biogr. Univ. Biogr. génér. mod.; Muller, Cat. v. portr.; de tooneelspelen van Duim, van Merken en andd. |
|