slot had men een vuur ontstoken, en daarbij een rood kleed op den grond gespreid. Beleed hij schuld, dan zou hij met het zwaard, bleef hij bij zijn onschuld volharden met het vuur gestraft worden. Hetzij uit overtuiging van schuld, hetzij uit vrees voor verbranding, hij beleed de misdaad, waarvan men hem betichtte en werd onthoofd. Sommigen zijner tijdgenooten hielden hem voor onschuldig.
Zie Goudsche Cronyk, bl. 132; Meyerus, ad annum 1445 fol. 300 vs.; Groote Chr. Devis. 29, bl. 291; Wagenaar, V.H., D. IV. bl. 9, 22; van Wijn, op Wagenaar, D. IV. bl. 13-17. 8o.; Arend; Bilderdijk; Kobus en de Rivecourt.