Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20

[Abraham Wieling]

WIELING (Abraham), in Nov. 1693 te Hamm in Westphalen geboren, studeerde tot 1711 in de godgeleerdheid, vervolgens in de regten, te Marburg, onder N. Hombergius, te Duisburg onder Bernard Hendrik Reinold en Everardus Otto. In 1716 kwam hij in Holland, werd conrector te Gouda, en, door invloed van Bijnkershoek, hoogleeraar in de letteren te Amsterdam, terwijl hij tevens

privaatlessen in de regten gaf. Door medewerking van Bijnkershoek werd hij in 1727 opvolger van Heineccius, hoogleeraar in de regten te Franeker, en in 1739, in plaats van Everard Otto, tot raadpensionaris van Bremen benoemd, in het burgelijk en leenregt te Utrecht, terwijl hem in 1743 daarenboven het onderwijs in het openbaar Romeinsch-Germaansch regt werd opgedragen. Hij overleed tengevolge van een val den 11den Jan. 1746. Hij bekleedde in 1736 te Franeker en in 1740 te Utrecht de rectorale waardigheid. Hij had bij zijne vrouw Louise Amalie Willet een zoon Karel Balthazar Wieling, die in 1752 doctor in de beide regten en in 1757 lid van den Raad te Utrecht werd.

Wieling gaf in het licht:

Diatribu de furto per lancem et licium concepto. Marpurgi 1719. 12^o.

Dissertatio de iure antiquo vitae et necis parentum in liberos. Amst. 1724. 4^o.

Aanteekeningen op Terentius, die voorkomen in de uitgaaf van Westerhovius. Hagae-Comit. 1726. 4^o.

Jurisprudentia restituta, seu Index chronologicus in totum Juris Justianei corpus; ad modum Jacobi Labitii, Antonii Augustini et W. Freymonii. Accesserunt Opuscula IV in usum Auditorum. Animadversiones passim adjecit Mr. Wieling. J.U.D. et Prorector. Amst. 1727. 8^o.

Oratio inauguralis de Naturâ, unâ omnis Juris ac Virtutis norma, habita a.d. III martii 1728. Franeq. 1728. fol.

Jurisprudentiae Justineaneae secundum IV Institutionum libros Specimina, nec non Selecta Juris controversi capita ex L.X. Pandect. Tit. I. Franeq. 1728 en volg.

Dissertatio de Justiniano et Theodorâ. Franeq. 1729.

Commentationes ad Auditores snos de Lege Furia Testamentaria, de Lege Voconiâ, de Edictis Praetorum perpetuis, de Edictis translatitiis, de Lege annua, de Servii Sulpitii et Auli Ofilii, nec non Marci, Antistii Labeonis ad Edictum libris. Francq. 1729, 1730, 1731. 3 vol. 4^o.

Fragmenta Edicti Perpetui. Franeq. 1753. 4^o.

Repetitio Institutionum Juris Civilis. Accedunt Justiniani Constitutio omnem, Edmundi Merillii Oratio de tempore in studiis Juris prorogando et Joannis Gottlob Heineccii Oratio de Jurisconsultis semidoetis. Franeq. 1733. 8^o.

Positiones Juris Naturae et Gentium Grotianae ad Librum I cum Notis. Franeq. 1734.

Lectionum Juris civilis Libri II, in quibus vulgata quorundam capitum scripturae defenditur. Amst. 1736. 8^o.

Wieling was van plan bij dit werk eene geleerde verhandeling de Jure Amelandiae te voegen. Deze kwam echter in hands. in de bibliotheek van den prins van Oranje.

Oratio de funebris jurisprudentiae regundis. Franeq. 1737. 4^o.

Doctrina Prooemii Institutionum. Franeq. 1737. 4^o.

Doctrina Pandectarum Juris Civilis ad L.I. Tit. I et II. Franeq. 1737.

Animadversa de Romano Germanorum imperio. Franeq. 1768-1739.

Oratio pro Glossatoribus, habita Trajecti a.d. XIV Septemb. 1739. Ultraj. 1739. 4^o.

Oratio de Sanctione Pragmatica Caroli VI Imperatoris. Ultraj. 1740, vermeerderd en verbeterd. Ibid. 1743. 4^o. In 't Nederd.

Twee redevoeringen over de Pragmatyke Sanctie van keizer Karel VI, uit het Latijn vertaald door V.J. Blondeel, doctor in de Filosofie en kandidaat in de rechten. Amst. 1743. 4^o.

Oratio de Logomachiis Jurisconsult. Ultraj. 1744. 4^o.

Eenige polemische geschriften betreffende een Dissert. van N. Blondel. 1746. 12^o.

Eenige aanmerkingen op de Grieksche paraphrase der Instituten, in de uitg. door Willem Otto Reitzius. Hagae Comit. 1751. 4^o. er van bezorgd.

Naamloos gaf hij Deductie van 't recht van Pardon der stadhouderen van Friesland.

Hij was ook van plan de Opera minora et rariora van Huber uit te geven, doch werd hierin door zijn dood verhinderd.

In 1745 verscheen te Utrecht bij Johanes Evelt: Aanmerkingen op het boekje van den vermaarden A.W. ter opschrift voerende den titel van Sumna Themidis Orthodoxae of kort begryp der rechtzinnige rechtsgeleertheyt, opgesteld door de gezaamentlyke leeden der theol. faculteit van de Academie 's lands van Utrecht. 4^o., waarop Aanhangsel van de Aanmerkingen volgden.

Zie Saxe, Onom., T. VI. p. 312, Anal., p. 385, 699; Vriemoet, Athenae Fris., p. 814-818; Opera minora, Ulr. Huberi, in Praef. et Nobis ad p. 171, 370, T. I. Heringa, de auditorio, p. 147; Paquot, Mém, T. VI. p. 286-290; J.F. Juglers, Beytraege zur. Juristischen Biographie, T. VI. P. I. n^o. XIII. p. 195-212; van Kampen, Gesch. d. Lett. en Wetens., D. II. bl. 312.