[Frederik Adriaansz. Westphalen]
WESTPHALEN (Frederik Adriaansz.), zoon van Adriaen van Westphalen en Catharina Rycholt Rijcks, den 23 Oct. 1582 te Enkhuizen geboren, studeerde te Douay. Hij was een man van aanzien, die grooten lust had vreemde gewesten te bezoeken. Hij bezocht op eigen kosten de merkwaardigste landen en steden in Europa, Azië en Afrika, vertoefde in sommige lang genoeg om zich de taal, in zooverre eigen te maken, dat hij met de landzaten kon verkeeren. Dit baande hem den weg tot de kennis van vele dingen, die andere reizigers niet vermeld hebben. Dertien jaren besteedde Westphalen met reizen. In 1617 werd hij te Weenen tot ridder geslagen, welke eer hem drie jaren later ook te Jeruzalem wedervoer. In het laatstgemelde jaar bezocht hij Egypte om de piramiden te bezichtigen. Van de Arabieren, die zich aldaar onthielden, kocht hij een hand en een voet van een mummie, die hij ten geschenke gaf aan de ontleedkamer der hoogeschool te Leiden. De herkomst van deze merkwaardigheden bewaarde de hoogleeraar Otto Heurnius in een opschrift, daar nevens geplaatst, in de groote kast van natuurlijke en andere zeldzaamheden in de gemelde ontleedkamer. Hij trouwde Catharina Maria de Groot en overleed te Alkmaar den 2 October 1653, en liet een zoon na Adriaan Fredericksz. Westphalen genaamd, dr. in de regten, die op het vaderlijk graf in de groote kerk dit opschrift liet plaatsen: