[Petrus Weiland]
WEILAND (Petrus), den 5 Nov. 1754 te Amsterdam geboren, verloor vroeg zijn vader, en volgde zijne moeder eerst naar Kampen, vervolgens naar Gouda, waar hij onder den rector Dozy uitstekend onderwijs in de oude talen ontving. Na zes jaar bursaal in het staten-collegie te Leiden geweest te zijn, werd hij, daar hij in verschillende punten van de leer der hervormde kerk afweek, in 1779 ontslagen, en begaf hij zich tot de Remonstrantsche broederschap. Den 29 Julij 1781 aanvaardde hij het predikambt bij de remonstrantsche gemeente te Woerden, van waar hij in Julij 1783 naar Utrecht vertrok. Van hier werd hij in December 1785 naar Rotterdam beroepen, waar hij den 26 Januarij 1841 overleed. Zijne verdiensten werden op hoogen prijs gesteld. In 1790 toch kwam hij in aanmerking voor het professoraat aan het remonstrantsche seminarium te Amsterdam en in 1798 werd hij door het uitvoerend bewind der Bataafsche republiek aangesteld tot agent der binnenlandsche zaken, waarvoor hij echter bedankte. Als godgeleerde maakte hij zich bekend door zijn antwoord op de prijsvraag door Teylers godgeleerd genootschap uitgeschreven: hoe zal men den grondregel der Protestanten, dat ieder Christen, zijns verstands magtig, geregtigd, en naar vermogen verpligt is, om in zaken van Godsdienst voor zich zelven te oordeelen, best verklaren, en deszelfs aannemelijkheid bondigst bewijzen. Zijn antwoord, dat het zilveren eermetaal verwierf, werd nevens de gelijktijdig bekroonde antwoorden van van Hemert, Kuyper, Jelgersma en de Vos in D. XI der Verhandelingen van dit genootschap opgenomen. Ook verschenen van hem Leerredenen naar de behoeften van onzen tijd. Rott. 1794.
Grooter echter waren zijne verdiensten omtrent de Nederduitsche taalkunde. Hem werd door koning Willem I het professoraat in de Nederd. taal- en letterkunde aan de hoogeschool te Utrecht aangeboden, waarvoor hij echter bedankte. Zijne taalkundige werken zijn:
Inleiding, behelzende taalgronden, waarop het gebouwd is, voorafgegaan.
Nederduitsch taalk. Woordenboek, in elf stukken. Dordr. 1793-1812.
Nederduitsche Spraakkunst. 2de dr. Dordr. 1829.
Beginselen der Nederduitsche Spraakkunst. Ald. 1806.
Handwoordenboek voor de Spelling der Holl. taal. Ald.