[Jan de Weert]
WEERT (Jan de) leefde te Yperen omtrent de eerste helft der 14de eeuw en was daar (men is het hier omtrent niet eens) priester, lakenkooper of geneeskundige, en overleed waarschijnlijk in het begin van 1362. Hij begon even als Maerlant zijn loopbaan met het schrijven van gedichten, die der werelt genuechde te lezen.’ Zij zijn ons onbekend gebleven. Sedert veranderde ook hij van richting en schreef twee werken. Het eerste dat waarschijnlijk in 1351 het licht zag is de Nieuwe Doctrinael of Spiegel der Sonde, waarin over zonde en boete gesproken wordt, wel in pedanten vorm, maar toch in een klaren vloeijenden stijl en met een levendigheid van voordracht, die zonder wedergade is.
In het tweede gedicht sluit Jan de Weert zich nader aan Maerlant, met wien hij zeer hoog liep, en wiens dyalogen hij blijkbaar navolgde in de Disputatie van Rogiere ende van Janne. Van het eerste bestaan twee handschriften, het oudste te Brussel, het jongste te Leiden.
Isaac le Long gaf reeds in 1762 een uitgebreid extract van den Nieuwen Doctrinael, naar het Leidsche handschrift in het licht, naar men zegt, ruim 3000 verzen bevattende in Seer gewichtige Getuygen der Waarheit, of Nieuwe Bewyssen van Oude Waarheeden, tegens 't Pausdoem, uyt het Pausdoem selve in alle eeuwen: vergaadert en uytgegeven door Isaac le Leng. Te Alkmaar 1762. kl. 8o. groot 72 bladz. Het eerste der VIII byzondere en seer gewichtige stukken deser versaamelinge heeft het volgende opschrift: Uyttreksel van een seeker Boek met de handt geschreven, genaamt den Nieuwen Doctrinael. Uyt het Latijn in Dietsche gedicht, door Jan de Weert, van Yperen en voleyndigt door Willem de Weert. Ao. 1400. Volgens 't origineel, weleer berust hebbende in de bibliotheek van wijlen den heere scheepen Bentes te Amsterdam.
In eene korte Inleiding (bl. 3) zegt le Long, dat de dichter zijn werk de Nieuwe Doctrinael zal genoemd hebben om het van den Dietschen Doctrinael te onderscheiden. Daarop volgen verscheidene brokken van het gedicht, te zamen 516 verzen uitmakende.
De lezing van le Long is op verschillende plaatsen bedorven. Zoo is Willem de (lees met het Hs. een) Weert, niet, zoo als le Long dacht, de voleindiger maar de afschrijver van het gedicht en het jaartal 1400 moet zijn 1451. Het geheele gedicht is waardig uitgegeven te worden.
Zie F. van Lelyveld op Huydecopers Proeve, D. II. bl. 45 aanteek., Huydecoper op M. Stoke, D. I. bl. 164; De Vries, Geschied. d. Ned. dichtk., D. I. bl. 22; Willems, Verhand. over de Ned. Taal en Letterk., D. I. bl. 200; Witsen Geysbeek, B.A.C. Wb., D. VI. bl. 444; Overzigt van verspreide Middel-Nederl. Gedichten enz. door Jonckbloet en de Vries in den 3de Jaarg. der Verslag. en Berigten uitgeg. door de Vereenig. ter bevorder. d.