zoo veel mogelijk, van bijzondere inmenging in de woelingen dier dagen, doch geheel onzijdig blijven kon hij niet. Het blijkt ten minste, dat hij in Februarij 1798 tweede secretaris is geweest eener Societeit van Gemeenebestgezinde burgers. Ook nam hij een werkzaam deel aan het staat- en letterkundig weekblad de Arke Noachs. In 1802 deed hij eene reis naar Duitschland en in 1803 trad hij in den echt met Maria Gijsberta Verhoesen, die hem 3 zonen en 4 dochters schonk. Toen zijn huiselijk geluk, den 2 Sept. 1833 door haar dood verstoord werd, vervaardigde de medailleur van der Kellen bij dat treurig verlies een gedenkpenning, op welks keerzijde het vers van Vondel, bij het overlijden van diens gade stond, dat de Vries in zijnen vriendenrol naast de naam zijner vrouw schreef:
‘Marie, al laet gij mij alleen,
Uw vriendschap, uw gedienstigheen
Staen eeuwigh in mijn hart geschreven’.
Reeds in zijne jongelingsjaren mogt de Vries zich op de vriendschap der voornaamste mannen van zijn tijd beroemen, zooals op die van Petrus Nieuwland, Kemper, Siegenbeek, Falck, Cornelis Vollenhoven, J.D. Meijer, R.H. Arntzenius, David Jacob van Lennep, Jan ten Brink, Bilderdijk enz. Hoe hij reeds in zijne kindsche jaren aan dezen laatsten kennis verkreeg, beschreef hij zelf in het 2e deel der Brieven van Bilderdijk. Hoe veel de Vries ook aan den omgang met deze letterkundige mannen verschuldigd was, grooter was zijn verplichting aan Jeronimo de Bosch. Uit het dagelijksch verkeer met hem laat zich voornamelijk die blakende liefde, die onbegrensde hoogachting voor de oude letterkunde in de wereld der klassieken verklaren, die hem geheel zijn leven door is bijgebleven. Zijne geschriften: over het sterven van eenige oude wijsgeeren, - over het leven van Anaxagoras, - iets over en uit de korte en zinrijke gezegden van Plutarchus, - over de waarden der klassieke letterkunde als grondslag voor de Nederduitsche letterkuude en wetenschappen, en zoo menig ander onderwerp, dat hij ter behandeling koos, zonden daarvan tot getuigenis kunnen strekken. Deze ingenomenheid met de oude letterkunde verhinderde niet, dat het gebied der vaderlandsche letterkunde het terrein was, waarop hij zich het liefst bewoog.
Hij bestudeerde, gelijk zijn oom de Bosch, de kunst minder naar regelen dan naar modellen. Gaarne deelde hij daarom het aestetisch genot, dat hij in zijne binnenkamer had gesmaakt, ook aan anderen mede, en maakte wat hij in de kunst