Hij gaf in het licht:
Grondbeginselen der Natuurkunde van den Mensch, naar het Latijn van Blumenbach, Harderwijk 1807.
Grondbeginselen der Ontleedkunde, naar het Hoogduitsch van H.F. Hempel. Haarlem 1811, 2de dr. 1ste stuk. ald. 1824.
Aan mijne verloste Landgenooten. Dec. 1813 (dichtstuk).
Lierzang op de verheffing der Nederlanden tot een Koningrijk, kort na de landing van Buonaparte. Zutphen. Maart 1815.
De Menschenliefde. Harderw. 1818. Dichtstuk.
Verhandeling over de toevallige gebreken der Bliksem-afleiders, door C.W. Bëckmann, uit het Hoogd. vertaald en met eenige bijvoegsels vermeerderd, in d. IX der Natuurk. Verhand. v.d. Holl. Maatsch. der Wetenschappen te Haarlem.
Apothekers Woordenboek of uitvoerig zamenstel der Apothekerskunst en daartoe voorbereidende Wetenschappen, in een alphabetische orde, 1ste D.m. pl. A-D. Zutphen 1822.
Na des schrijvers dood vervolg door C. Mulder. Amst. 1837. 8o. Met pl. en tab. 3 D.
Institutiones semioticae, editae a G.J. Mulder. Lugd. Nat. 1828.
Nagelaten en verspreide Letterarbeid, meest in luimigen trant vervat. Haarl. 1826-1827. 2de dr. 8o.
De Kunst om lang te leven en wel te sterven. Haarl. 1828.
Eenige aanmerkingen over de gestremde en onregelmatige ontlasting der warmtestof in Algem. Konst en Letterb. 1813. D. II. bl 260.
Iets over de vergiftige werking van het zuring of klaverzaaid. Ald. 1818. D. I. bl. 277.
Hij nam ook medearbeider aan Nieuwenhuis' Woordenboek.
Zie, behalve zijn Levensb. door Vrolik, in Magazijn voor Wetens. Kunsten en Letteren, verzameld door N. van Kampen D. IV, bl. 383; Schröderi or. rect. (Ann. Ac. Rh. Traj. a, 1823-1824) p. 40-42, 71. Utr. Stud. Alm. voor 1825, bl. 64; Collot d'Escary Holl. Roem IV, 2, 694; Letteroef. 1826, bl. 428; Heringa, de auditorio; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. II, bl 554, 585, 592, 597, 608; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. en Crit. Woordenb.; Konst- en letterb, 1824, I. 98; Holtrop, Bibl. medico-chir. p. 378; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Woordenb. d. Zamenl.