hij zich bijzonder, onder Bonnet, op de godgeleerdheid toelegde. Vervolgens werd hij hulpprediker te Amsterdam, predikant te Woudenberg, Pijnaker, Woerden. Hier ontving hij een aanstelling voor de Kaapsche kerk, vertrok naar de Kaap, waar hij den 3den Maart 1794 aankwam en predikant op het Rodezand werd. Hij bezocht, terwijl hij daar stond, de Christenen tot aan de grenzen van het Gouvernementsland en verkondigde ook onder de Heidenen, die hij aldaar ontmoette, het Evangelie. Na, op verzoek van den gouverneur naar Graaf Reinet, te zijn gereisd, ter wegneming van geschillen tusschen de landlieden en den Magistraat, vertrok hij naar Engeland. Te Londen werd hij door het Londensche zendeling genootschap uitgenoodigd om als superintendent eenige zendelingen naar Azie te geleiden en hen aldaar in het werk te stellen. Hij vertrok over de Kaap, eerst naar Tranquebar en vervolgens naar Columbo, de hoofdplaats van Ceylon. Van daar reisde hij naar Point de Gale, waar hij tot predikant was beroepen, vervolgens was hij als zoodanig te Colombo werkzaam. Op zijn terugreis naar de Kaap, deed hij o.a een uitstapje naar Negapatnam, waar hij anderhalf jaar als predikant bij de Hollandsche en Engelsche gemeenten werkzaam was. Aan de Kaap teruggekeerd, werd hij aangesteld tot predikant in de gemeente van Swartland, legde op bevel van den gouverneur, den grondslag tot een nieuwe gemeente te Swartberg, naderhand Caledon genoemd. Door ligchaams zwakte werd hij gedwongen zijn emeritaat te nemen, waarna hij zich met zijn tweede vrouw (de eerste had hij te Tranquebar verloren) en kinderen op het Rodezand, toen Tulbach, vestigde en overleed. Van zijn pen is niets tot ons gekomen als merkwaardig verhaal aangaande het leven en de lotgevallen van Michiel Christiaan Vos, als predikant der Hervormde christelijke gemeente op onderscheidene plaatsen in Nederland,
Afrika en Azie; van zijne jeugd af tot den tijd van zijn Emeritusschap. Door hem zelven in den jare 1819 briefsgewijze aan een vriend medegedeeld. Te Amsterd. bij A.B. Saakes, 1824, 8o.