huwden oom Jacob de Vos. Deze oefende grooten invloed uit op de ontwikkeling en volmaking van den gelukkigen aanleg van onzen de Vos voor de beoefening de schilder- en teekenkunst. Hij onderscheidde zich niet alleen als verdienstelijk teekenaar aan de Stads Akademie en der Maatschappij Felix Meritis, die hem zelfs eene medaille toekende, maar deed zich ook weldra achten door zijne waarachtige kennis en waardering van het edele en schoone van kunst- en kunstwerken. Zijne kostbare verzameling van teekeningen bevatte dan ook een keur van uitnemende voortbrengsels niet alleen van de Nederlandschen school van vroegeren en lateren tijd, maar ook van de Vlaamsche en Fransche scholen. Ook de Beeldhouw- en Graveerkunst stelde hij op hoogen prijs. De graveerschool heeft Amsterdam aan zijnen invloed bij 's rijks bestuur te danken. Ook de toonkunst vond in hem een even kundig als vurig beminnaar en in deze, zoo wel, als in de schilder- en teekenkunst, bereikte hij ook door zorgvuldige beoefening van hare geschiedenis een zeldzamen trap van ervarenheid en geoefenden kunstsmaak. De Vos was lid en later secretaris der 4e kl. van het kon. ned. Instit., van het Prov. Utr. Genootschap, der Maats. van Ned. Letterk., lid van den Raad van bestuur der koninkl. akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, president der te dier stede in 1832 opgerichte Maatschappij ter bevordering
van beeldende kunsten en sedert 1840 Ridder der orde van den Ned. Leeuw.
Hij overleed te Bloemendaal bij Haarlem den 23sten Julij 1844 en werd den 27sten daaraanvolgende in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven.
Men heeft van hem Iets over de hedendaagsche, muzyk in van Kampen's Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren, D. VII. Zijne in het Kon. Ned. Inst. gehoudene en door Collot d'Escury geprezene verhandeling over de hooge verdiensten van Cornelis Troost is nog ongedrukt.
Zie M. Siegenbeek, Versl. van de Jaarl. vergad. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1845; J. van Hall, in Procesverbaal der jaarl. verg. van het Kon. Ned. Inst. 1845; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Immerzeel; Kramm; Collot d'Escury Holl. Roem. D. III, bl. 61.