hem door hunnen omgang met den beroemden P. Camper in de gelegenheid stelden veel te leeren. Drie jaren daarna begaf hij zich naar Delft, om bij den heelkundigen van der Winkel, zoo ervaring in de herstelling van beenbreuken, en ontwrichtingen, zijne chirurgische kennis te vermeerderen. Hij vertoefde er 2 jaren en vertrok toen naar Amsterdam om zich onder A. Bonn en D. van Gesscher, theoretisch en praktisch te vormen. In 1794 vestigde hij zich te Delft, waar hij in vriendschapsbetrekkingen kwam met Dr. A. van Stipriaen Luiscius en Dr. M.J. Macquelijn. Hij verhief zich spoedig boven de vooroordeelen, welke in die dagen zijn stand nog aankleefden, verrigtte gewigtige operatien, was de eerste, die aldaar de operatieve heelkunde uitoefende en den invloed van wonde operatie deed ophouden, hierdoor verspreidde zich zijn roem en zag hij zich benoemd tot lid der departementale commissie van onderzoek en toevoerzigt in Z.H. Zijn verhandeling over den Kanker werd door het Utrechtsch Genootschap met goud bekroond, ook leverde hij vele bijdragen in Genees- en Heelkundige tijdschriften. Hij overleed den 10den December 1853.
Men leest nog van hem:
Waarneming van een tweemaal herhaalde afzetting van den arm in N. Verhandel. van het Genoots. ter bevorder. d. heelk. 1828, D. IV, St. 2, bl. 237.
Waarneming eener beknelde breuk. Ald. 1822. D. III, bl. 5.
Waarneming van een gelukkige volbragte doorboring der pisblaas boven het schaambeen in Prakt. Geneesk, 1836, St. 6, bl. 523.
Met J.G. Jr. Verhand. over den Kanker in N. Verh. v. Prov. Utr. Genoots.
Waarneming eener slagaderbreuk van de groote slagader; benevens het verhaal van een ontbinding der ongenaamde slagader in Praktisch Tijds. 1824, St. II, bl. 113 met 1 afl.
Over de Vijt in N. Verh. van het Genoots. ter bevord. der Heelk. te Amsterd. 1820, D. I, bl. 1.
Zie Letterb. 1854 bl. 36 Holtrop, t.a.p. bl. 377, Kobus en de Rivecourt.